Hier vinden wij een ontzagwekkende leer en een daaruit getrokken gevolgtrekking. De leer is: het einde aller dingen is nabij. De schrikkelijke verwoesting van de kerk en het volk der Joden, door onzen Zaligmaker voorzegd, is nu zeer nabij, bijgevolg is de tijd van hun vervolgingen en van uw lijden zeer kort. Uw eigen leven en dat van uw vijanden hebben spoedig hun uiterste grens bereikt. Ja zelfs de wereld zelf zal niet zeer lang meer voortbestaan. De wereldbrand zal er een eind aan maken en alle dingen zullen opgaan in de eeuwigheid. De gevolgtrekking hieruit bevat een reeks van waarschuwingen.
1. Tot nuchterheid en waakzaamheid. Zijt dus nuchteren, vers 7. Laat de plooi en de gesteldheid van uw zielen waardig, kalm en deugdelijk zijn, en betracht een stipte nalatigheid en soberheid in alle wereldse genietingen. Duldt niet dat gij gevangen wordt in uw vorige zonden en verzoekingen, vers 3. En waakt in de gebeden, draagt zorg dat gij steeds in een kalme, bedaarde stemming zijt, geschikt om te bidden, en dat gij gewoonlijk in het gebed zijt, opdat dit einde u niet onvoorbereid overvalle, Lukas 21:34, Mattheus 26: 40 41..
A. De overdenking van ons naderend einde is een krachtige beweegreden om matig te zijn in alle wereldse zaken en ernstig in alle godsdienstige.
B. Zij, die daarom willen bidden, moeten waken in den gebede. Zij moeten waken over hun geest, waken tegen alle mogelijkheden en hun plicht doen zoveel in hun vermogen is.
C. Het rechte bestuur van het lichaam is het te gebruiken tot nut van de ziel. Wanneer de lusten en neigingen van het lichaam worden geregeerd en ingetoomd door het Woord Gods en het gezond verstand, en de belangen van het lichaam ondergeschikt worden aan de belangen en behoeften der ziel, dan is het lichaam niet de vijand, maar de vriend en helper van de ziel.
2. Tot liefde. Maar vooral hebt vurige liefde tot elkaar, vers 8. Hier is een voorname regel van het Christendom. De Christenen behoren elkaar lief te hebben, waarmee bedoeld wordt genegenheid tot elkaar, begeerte naar elkanders welvaart en een hartelijk pogen om die te bevorderen. Deze wederzijdse genegenheid mag niet koud, maar moet vurig zijn, dat is oprecht, sterk en blijvend. Deze ernstige genegenheid wordt aanbevolen boven alle dingen, waaruit haar belangrijkheid blijkt, Colossenzen 3:14. Zij is groter dan geloof en hoop, 1 Corinthiërs 13:13. Een van haar heerlijke uitwerkingen is, dat zij menigte van zonden zal bedekken.
A. Alle Christenen behoren vuriger liefde jegens elkaar dan jegens andere mensen te hebben. Hebt liefde tot elkaar. Hij zegt niet tot heidenen, tot afgodendienaars of tot afvalligen, maar onder elkaar. Dat de broederlijke liefde blijve, Hebreeën 13:1. Er is een bijzondere betrekking tussen alle ware Christenen en een eigenaardige beminnelijkheid en goedheid in hen, welke ongemene genegenheid vordert.
B. Het is voor Christenen niet genoeg niet vijandig tegen elkaar te staan, of de gewone achting voor elkaar te hebben, zij moeten hartelijk en innig elkaar liefhebben.
C. Het is de eigenschap van ware liefde, dat zij menigten van zonden bedekt. Zij beweegt de mensen om de hun aangedane beledigingen te vergeven en te vergeten, de zonden van anderen te bedekken en te verbergen, liever dan ze te verzwaren en overal rond te vertellen. Zij leert ons hen lief te hebben, die slechts zwak zijn en die zich voor hun bekering aan veel boze daden hebben schuldig gemaakt. En zij bereidt ons voor barmhartigheid bij God, die beloofd heeft hun te vergeven, die zelf anderen vergeven, Mattheus 6:14.
3. Tot herbergzaamheid, vers 9. De hier bedoelde herbergzaamheid is vrijwillig en vriendelijk onderhouden van vreemdelingen en reizigers. De Christenen wederkerig zijn de ware voorwerpen voor elkanders herbergzaamheid. De innigheid van hun onderlinge betrekking en de behoeften van hun toestand in die tijden van vervolging, verplichtten de Christenen om jegens elkaar gastvrij te zijn. Meermalen werden de Christenen beroofd van al hun bezittingen en voor hun veiligheid naar ver gelegen landen gedreven. In dit geval moesten zij gebrek lijden indien hun mede-Christenen hen niet wilden ontvangen. Daarom was het een wijze en noodzakelijke regel, dien de apostel hier voorhoudt. Ook op andere plaatsen is hij bevolen, Hebreeën 13:1, 2, Romeinen 12:13. De wijze, waarop deze plicht in beoefening moet gebracht worden, is: op een gemakkelijke, vriendelijke, aangename manier, zonder murmureren, zonder klagen of grommen over de kosten en moeite.
A. Christenen moeten niet alleen liefderijk maar ook gastvrij jegens elkaar zijn.
B. De liefdadigheid of gastvrijheid, die een Christen bewijst, moet van harte en zonder murmureren gaan. Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet.
4. Tot besteding van onze talenten, vers 11.
A. De regel is dat wij elke gave, gewone of buitengewone, alle vermogen, elke bekwaamheid of gelegenheid, welke ons gegeven worden om goed te doen, gebruiken moeten, dat wij die bedienen moeten aan elkaar. Wij moeten ons zelven niet voor meesters houden, maar handelen als goede uitdelers der menigerlei genaden Gods, Wij leren hier uit:
a. Welke bekwaamheid om goed te doen wij ook mogen hebben, wij behoren te erkennen dat zij een gave Gods is en haar danken aan Zijne genade.
b. Elke gave, die wij ontvangen hebben, moeten wij beschouwen als ons geschonken ten nutte van elkaar. Wij moeten ze ons zelven niet toe-eigenen, ze niet verbergen in een zweetdoek, maar er elkaar mee dienen op de beste wijze, die ons mogelijk is.
c. Bij het ontvangen en besteden van de menigerlei genaden Gods, mogen wij ons alleen als uitdelers beschouwen en daarnaar handelen. De talenten, die ons toevertrouwd worden, zijn het eigendom van on zen Heere en moeten naar Zijn aanwijzing besteed worden. En in een huisbezorger wordt vereist dat hij getrouw bevonden worde.
B. De apostel behandelt zijn aanwijzing omtrent de gaven in twee bijzonderheden: spreken en bedienen, waaromtrent hij de volgende voorschriften geeft.
a. Indien iemand, hetzij een dienaar in het openbaar of een Christen in besloten samenkomst, spreekt of leert, dan moet hij dat doen als de woorden Gods, hetgeen ons aanwijzing geeft betreffende den inhoud van hetgeen wij spreken. Wat Christenen onderling of dienaren in het openbaar spreken moet zijn het zuivere Woord Gods. En de wijze van spreken moet zijn ernstig, eerbiedig, plechtig, zoals bij heilige en goddelijke woorden past.
b. Indien iemand dient, hetzij als diaken om de gaven der gemeente aan de armen, die aan zijne zorg toevertrouwd zijn, te bedelen, of zonder aanstelling, bij het uitdelen van giften en bijdragen, die diene als uit kracht die God verleent. Hij, die overvloed en bekwaamheid van God ontvangen heeft behoort die overvloedig en naar al zijn vermogen te bedienen. Deze regels moeten gevolgd worden met het doel, dat God in allen geprezen worde, in al on ze gaven, bedieningen en diensten verheerlijkt worde, opdat de anderen uw goede werken zien mogen en uw Vader die in de hemelen is verheerlijken, Mattheus 5:16. Door Jezus Christus, die deze gaven den mensen uitgedeeld heeft, Efeziërs 4:8, en door wie alleen wij en onze diensten Gode aangenaam zijn, Heb. 13:15, en wie toekomt de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid, Amen.
Wij leren hieruit:
Ten eerste. Het is de plicht van Christenen en dienaren, om onderling en in het openbaar te spreken over de dingen Gods, Maleachi 3:16, Efeziërs 3:29, Psalm 114:10-12.
Ten tweede. Het betaamt allen verkondigers van het Evangelie in de hoogste mate, zich streng aan het Woord Gods te houden en dat Woord te behandelen zoals het de woorden Gods voegt.
Ten derde. De Christenen moeten niet alleen hun plicht vervullen, maar zij moeten dat doen met ijver en naar hun beste vermogen. De aard van het Christelijke werk, dat een hoog en moeilijk werk is, de goedheid en vriendelijkheid van den Meester, en de uitnemendheid van de beloning, dat alles eist dat ons pogen ernstig en ijverig zal zijn en dat wij met alle macht doen hetgeen waartoe wij geroepen worden, ter ere Gods en ten zegen van onze naasten.
Ten vierde. In al onze plichten en handelingen moet de heerlijkheid Gods ons voornaamste doel zijn, alle andere doeleinden moeten daaraan ondergeschikt zijn, dat moet onze dagelijkse handelingen heiligen en wijden, 1 Corinthiërs 10:31.
Ten vijfde. God wordt door geen onzer daden verheerlijkt, indien wij die Hem niet aanbieden door de tussenkomst en verdiensten van Jezus Christus. Opdat God in alles geprezen worde door Jezus Christus, die de enige weg tot den Vader is.
Ten zesde. De aanbidding van Jezus Christus door den apostel, en zijn zeggen dat dien toekomt de heerlijkheid en krach t in alle eeuwigheid, toont dat Jezus Christus is de hoge God, boven alles te prijzen, Amen.