Zelfs goddeloze mensen kunnen zolang als zij leven vol vertrouwen de verwachting koesteren op gelukzaligheid als zij sterven, of tenminste op geluk in deze wereld. De geveinsde heeft zijn hoop, waarin hij zich wikkelt zoals de spin in haar web, de wereldling verwacht grote dingen van zijn rijkdom, hij noemt hem goederen, opgelegd voor vele jaren, en hoopt er rust in te kunnen nemen en vrolijk te zijn, maar in hun dood zal hun verwachting worden verijdeld, de wereldling moet deze wereld verlaten, waarin hij verwachtte bestendig te zullen blijven, en de huichelaar zal niet komen in die wereld, waar hij dacht en verwachtte heen te gaan, Job. 27:8.
Het zal de grote verzwaring zijn van de rampzaligheid van goddeloze mensen, dat hun hoop in wanhoop zal overgaan, op het ogenblik dat zij dachten haar met verwezenlijking gekroond te zien. Als een Godvruchtige sterft, worden zijn verwachtingen overtroffen, maar als een goddeloze sterft, is hij in zijn verwachting bedrogen, op die eigen dag vergaan zijn gedachten waarmee hij zich had gevleid, zijn hoop verdwijnt.