Twee uitersten in het beheer van familiezaken worden hier veroordeeld en de boze gevolgen ervan voorzegd.
1. Zorgvuldigheid en vleselijke wijsheid van de ene kant. Er zijn zodanigen die door hun buitensporige ijver in het najagen van de wereld, hun overmatige bezorgdheid omtrent hun zaken, hun gemelijkheid onder verliezen, hun uiterste strengheid jegens hun dienstboden, hun karigheid tegenover hun gezin, hun huis beroeren, een voortdurende kwelling zijn voor allen, die hen omringen. Wederom anderen denken door partijschappen en veten in hun familie te onderhouden en aan te wakkeren, die in werkelijkheid een beroering zijn voor hun huis, voordeel voor zichzelf te behalen, er of geld door te gewinnen, of te sparen, maar beide zullen teleurgesteld worden: zijzullen wind erven. Alles wat zij door zulke kunstgrepen verkrijgen, zal niet slechts leeg en waardeloos zijn als de wind, maar luidruchtig en lastig, het zal ijdelheid en kwelling des geestes zijn.
2. Zorgeloosheid en gebrek aan gewoon gezond verstand, van de andere kant. Hij, die een dwaas is in zijn zaken, die ze of niet behartigt, of er verkeerd mee tewerk gaat, geen beleid en geen goede berekening heeft verliest niet slechts zijn reputatie en zijn invloed maar wordt een knecht desgenen, die wijs van hart is, hij is tot armoede vervallen, en is genoodzaakt om te werken voor zijn levensonderhoud, terwijl zij, die met wijsheid handelen, zich opwerken en er toe komen om heerschappij te hebben over hem en over anderen die hem gelijk zijn. Het is redelijk en gepast dat de dwaas een knecht wordt van hen, die wijs van hart zijn, en ook in dat opzicht zijn wij gehouden en verplicht om onze wil te onderwerpen aan de wil van God, Hem onderdanig te wezen, omdat wij dwazen zijn, en Hij oneindig wijs is.