1 Corinthiërs 14:15-20

De apostel trekt hier de totnogtoe gehouden bewijsvoering samen en

I. Zegt hun hoe zij in het openbaar moeten zingen en bidden, vers 15. Wat is het dan? Ik zal wel met den geest bidden, maar ik zal ook met het verstand bidden. Ik zal wel met den geest zingen, maar ik zal ook met het verstand zingen. Hij verbiedt niet het bidden of zingen onder goddelijke aandrift, of wanneer zij er toe geïnspireerd werden, of wanneer zulk een geestelijke gave hun verleend was, maar hij wenste dat zij het zo deden dat de anderen het verstonden en zich met hen verenigen konden. Alle openbare eredienst moet zo ingericht worden dat hij begrijpelijk is.

II. Hij steunt zijn bewijsvoering met verscheidene redenen.

1. Anders kan de ongeleerde geen Amen zeggen op hun gebeden en dankzeggingen, zich niet met hen in de godsverering verenigen, indien hij hen niet verstaan kan, vers 16. Hij, die de plaats des ongeleerden vervult, dat is, gelijk sommigen het uitleggen, de grote meerderheid van het volk, welke in de meeste Christelijke samenkomsten, letterkundig nietontwikkelden zijn, hoe kunnen zij “Amen” zeggen op een gebed, dat ze niet verstaan hebben? Hoe zullen ze hun instemming en deelname te kennen geven? Dat is: Amen, zo zij het. God geeft de dingen, die wij gevraagd hebben, of: wij stemmen in met de afgelegde belijdenis van zonden en de erkentenis van de goddelijke genade en gunstbewijzen. Dat is de betekenis van Amen zeggen. Allen behoren inwendig Amen te zeggen, en het is niet ongeschikt in openbare gebeden en samenkomsten deze inwendige toestemming te bevestigen door een hoorbaar Amen. De oude Christenen zegden allen overluid Amen. Nu, hoe zullen de mensen Amen zeggen op hetgeen ze niet verstaan hebben? Er kan geen instemming zijn in gebeden, die niet verstaan werden. De bedoeling van den openbaren eredienst wordt daarom ten enenmale verijdeld, zodra die gehouden wordt in vreemde taal. Hij, die voorgaat, moge wèl bidden, wèl danken, maar niet naar plaats en tijd geschikt, want de anderen worden niet gesticht en kunnen niet gesticht worden, vers 17, door hetgeen ze niet verstaan.

2. Hij haalt zijn eigen voorbeeld aan, om des te meer indruk te maken, en doet hen opmerken:

A. Dat hij bij geen hunner achterstond in deze geestelijke gave. Ik dank mijnen God, dat ik meer vreemde talen spreek dan gij allen, vers 18, niet alleen meer dan een uwer, maar meer dan gij allen tezamen. Het was geen afgunst op hun groter bekwaamheid, welke Paulus deed geringschatten wat zij zo hoog waardeerden en waarop zij zo trots waren, hij overtrof hen allen in deze zelfde gave der talen en verlaagde hun gave niet omdat hijzelf die niet bezat. De geest van afgunst is zeer alge- meen in de wereld. Maar de apostel nam zijn maatregelen tegen deze misduiding van zijn uitspraken, door hun te laten zien dat er meer reden zou bestaan voor hen om hem te benijden, dan voor hem om het hen te doen. Wanneer wij iemands onredelijke waardering van zich zelven willen fnuiken, of zijn zelfverheffing op eigen aantrekkelijkheden en begaafdheden, dan moeten we hem, zo mogelijk, aantonen, dat we dit niet doen uit afgunst of wrevel. Wij missen allen invloed wanneer de ander op redelijken grond kan aantonen, dat onze handelwijze uit dien slechten wortel ontsproot. Paulus kon niet rechtvaardig afgewezen of verdacht worden, in deze gehele redenering, op zulke gronden. Hij sprak meer talen dan zij allen. Maar:

B. Hij wilde liever in de gemeente vijf woorden spreken met zijn verstand, dat is: zodat anderen hem verstaan konden en er door onderwezen en gesticht worden, dan tien duizend woorden in een vreemde taal, vers 19. Hij was er zo ver af om zichzelf te verheffen op het spreken van vreemde talen, of om zijn gaven van die soort te pronk te zetten, dat hij liever slechts vijf begrijpelijke woorden sprak om anderen te dienen, dan duizend, ja tien duizend mooie redevoeringen te houden, die niemand anders enig nut deden, omdat ze niet verstaan werden. Een getrouw Christelijk dienaar zal zijn waarde meer verhogen door het kleinste geestelijk nut voor de zielen van anderen tot stand te brengen, dan door de grootste toejuiching en verering voor zich zelven te verwerven. Dit is de ware grootheid en adeldom des geestes: zich zelven een dienstknecht van Christus te betonen en niet een slaaf van eigen hoogmoed en ijdelheid.

3. Hij voegt er een duidelijke aanwijzing bij dat hun voorliefde, welke zij voor deze gave toonden, een zeer klaar bewijs was voor de onrijpheid van hun oordeel. Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen, vers 20. Kinderen zijn geneigd hoog weg te lopen met nieuwigheden en vreemde verschijnselen. Zij worden door den uiterlijken schijn gevangen, zonder te vragen naar den waren aard en de innerlijke waarde der dingen. Handelt niet gelijk zij, en geeft niet de voorkeur aan drukte en schijn boven waarde en deugdelijkheid, toont groter rijpheid van oordeel, en handelt meer als mannen, weest alleen kinderen in onschuld en eenvoud. Dit woord bevat een dubbel verwijt, zowel over hun hoogmoed op hun gaven, als over hun aanmatiging en hooghartigheid tegen elkaar en de twisten en scheuringen, die daarvan het gevolg waren. Christenen moeten vertrouwend en onschuldig als kinderen zijn, alle laster en nijd vermijden, maar behoren mannelijk en volwassen te zijn in wijsheid en kennis. Zij moeten niet onervaren zijn in het woord der gerechtigheid, Hebreeën 5:13, ofschoon ze onervaren moeten zijn in de werken der ongerechtigheid.

Comments are closed.