In dit vers vinden we het hoogtepunt van het gehele betoog in een opwekking, waarvan de aanleiding zeer duidelijk in het voorafgaande ligt.
I. Een opwekking, en wel een drievoudige.
1. Zij moeten standvastig zijn, hedraioi, ferm, vast in het geloof des Evangelies, dat Evangelie, hetwelk hij had gepredikt en zij hadden aangenomen, namelijk: dat Christus gestorven is voor onze zonden, en dat Hij is begraven en dat Hij ten derden dage opgewekt is naar de Schriften, vers 3, 4, en standvastig in het geloof aan de heerlijke opstanding der doden, welke, zoals hij aangetoond had, in zo innig en noodzakelijk verband met het vorige stond. Laat uw geloof in deze waarheden niet geschokt of verhinderd worden. Zij zijn van de grootste zekerheid en het uiterste gewicht.
De Christenen behoren standvastige belijders te zijn van de grote waarheid der opstanding van de doden. Zij is gevestigd in den dood van Christus. Omdat Hij leeft, zullen Zijne dienaren ook leven, Johannes 14:19. En het is van het hoogste belang: ongeloof aan een toekomstig leven opent den weg tot alle ongebondenheid en verderft der mensen zeden in den hoogsten graad. Het zal dan gemakkelijk en natuurlijk zijn om aan te nemen, dat we mogen leven als de beesten, eten en drinken omdat we morgen toch sterven.
2. Hij wekt hen op onbeweeglijk te zijn, ametakinêtoi, namelijk in hun verwachting van dit grote voorrecht van onverderflijk en onsterfelijk te zullen worden opgewekt.
Christenen behoren niet bewogen te worden van dezen grond des Evangelies, Colossenzen 1 : 23, deze heerlijke en gezegende hoop, zij mogen hun troostvolle verwachting niet verlaten of er afstand van doen. Het is geen ijdele, maar een vaste hoop, gebouwd op een zeker fondament, de verzoening en de macht van hun Zaligmaker en de belofte van God, wie het onmogelijk is te liegen, een hoop, die hun krachtigste steun zal zijn onder allen druk des levens, het vermogendste middel tegen de vreze des doods en de meest-opwekkende beweegreden om ijverig en volhardend te zijn in Christelijke plichtbetrachting.
Zullen ze deze hoop laten varen? Zullen ze gedogen dat zij geschokt wordt? De Christenen behoren te leven in de stelligste verwachting van een zalige opstanding. Deze hoop is hun een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is, Hebreeën 6:19.
3. Hij wekt hen op om overvloedig te zijn in het werk des Heeren, en dat wel altijd, in des Heeren dienst, in gehoorzaamheid aan des Heeren geboden.
Zij moeten ijverig en volhardend daarin zijn, voortgaan naar de volmaking, zij moeten voortdurend vorderingen maken in ware godsvrucht en gereed zijn voor alle goed werk. De aangenaamste plichten, de grootste ijver, de standvastigste volharding verkrijgen zij, die zo heerlijke hoop hebben. Kunnen wij al te overvloedig zijn in ijver en werkzaamheid voor den Heere, wanneer wij verzekerd zijn van zo overvloedige beloning in het toekomende leven? Hoeveel wilskracht, beslistheid, standvastigheid en geduld moet deze hoop ons ingeven! Christenen moeten zich zelven niet belemmeren in hun groei in heiligheid, maar altijd toenemen in ware godsvrucht en overvloedig zijn in het werk des Heeren.
II. De beweegreden uit het voren verhandelde voortvloeiende is, dat hun arbeid niet ijdel is in den Heere.
Zij weten dat die niet ijdel zijn zal. Zij hebben den best mogelijken grond om daarop te rekenen, zij hebben alle zekerheid, die redelijkerwijze verwacht worden kan, zo zeker als Christus opgewekt is, zullen zij opgewekt worden, en Christus is zo zeker opgewekt als de Schrift waar en Gods Woord is.
De apostelen zagen Hem na Zijn dood, betuigden die waarheid aan de wereld in het aangezicht van duizend doden en gevaren, en bevestigden haar door de wondermachten, die zij van Hem ontvangen hadden. Is er enige reden om te twijfelen aan een zo wel-bewezen feit? Ware Christenen hebben ontwijfelbare zekerheid dat hun arbeid niet ijdel is in den Heere, zo min hun ijverigste diensten als hun smartelijkst lijden, zij zullen ijdel noch onvruchtbaar zijn.
De arbeid der Christenen is geen verloren arbeid, zij mogen alles voor God verliezen, maar zij zullen niets verliezen bij Hem, er ligt meer in deze uitdrukking dan er zo in te lezen is, zij bedoelt dat de beloning overvloedig zijn zal. Hij is niet onrechtvaardig, dat Hij vergeten zou hun arbeid der liefde, Hebreeën 6:10. Zelfs zal Hij overvloedig doen boven alles, wat zij thans bidden of denken kunnen. Noch de diensten Hem bewezen, noch het lijden om Zijnentwil doorgestaan, zijn waardig te vergeleken worden bij de vreugde, die hun zal geopenbaard worden, Romeinen 8:18.
Merk op: Zij die God dienen hebben goeden loon, zij kunnen niet te veel doen of te veel lijden voor zulk een goeden Meester. Indien zij Hem nu dienen, zullen zij Hem hiernamaals zien, indien zij nu voor Hem lijden, zullen zij in den hemel met Hem regeren, indien zij nu sterven voor zijne zaak, zullen zij, uit den dood herrezen, met heerlijkheid, eer en onsterflijkheid gekroond worden en het eeuwige leven beërven.