In deze afdeling geeft de apostel zijn voornemen te kennen om hen te bezoeken en de reden daarvan, waaromtrent we het volgende opmerken.
1. Zijn voornemen, hij heeft voorgenomen om uit Azië te vertrekken, waar hij nu was, vers 8, 19, door Macedonië en Achaje te gaan, waar Corinthe in lag, en enigen tijd, wellicht den winter over, bij hen te blijven, vers 5, 6.
Hij had lang in deze gemeente gearbeid en veel goeds onder hen gedaan, en hij had er zijn hart op gezet nog veel meer te doen (zo het Gode behaagde) en daarom had hij plan hen te komen zien en bij hen te blijven.
Het hart van den waren dienaar van Christus moet altijd trekken naar hen, onder wie hij lang gearbeid heeft en veel zegen op zijn werk zag. Geen wonder dat Paulus genegen was Corinthe te bezoeken en bij hen te blijven zo lang de andere plichten van zijn bediening hem zouden toelaten. Ofschoon sommigen onder hen hem verachtten en een partij tegen hem maakten, waren er ongetwijfeld velen, die hem hartelijk liefhadden en hem allen eerbied bewezen, aan een apostel en hun geestelijken vader verschuldigd. Is het daarom te verwonderen, dat hij hen gaarne bezocht en bij hen bleef?
En wat de overigen aangaat, die nu zoveel oneerbiedigheid betoonden: hij mocht hopen hen tot betere gedachten te zullen brengen, en daarbij te herstellen wat nu in de gemeente in verwarring was, indien hij enigen tijd in hun midden bleef. Het is duidelijk dat hij op dien goeden uitslag hoopte, want hij zegt voornemens te zijn bij hen te blijven, opdat zij hem mochten geleiden waar hij zou heenreizen, vers 6, niet dat zij hem een klein gedeelte van den weg zouden begeleiden, maar geleiden en voorzien voor de reis, hem aanmoedigen en helpen en er voor uitrusten. Hij verwacht op deze reis door hen voortgeholpen te worden, gelijk het Gode waardig is, gelijk in 3 Johannes 6 genoemd wordt, zodat hij aan geen ding gebrek heeft, zoals hij zelf zegt, Titus 3:13.
Zijn verblijf in hun midden zal, naar hij hoopt, hen van hun scheurmakerij genezen en hen tot hem en hun plicht terugbrengen. Er was goede reden voor den apostel om zijn tijdelijk verblijf te vestigen in een plaats, waar hij het vooruitzicht had van zoveel goeds te kunnen doen.
2. Zijn verontschuldiging dat hij hen nu niet komt bezoeken, omdat het alleen in het voorbijgaan zou zijn, vers 7, en paradooi, in het doortrekken, het zou dan alleen een vluchtig bezoek zijn.
Hij wilde hen nu niet bezoeken omdat hij niet bij hen blijven kon. Zulk een bezoek zou zomin hun als hem enige voldoening of voordeel geven. Het zou hun verlangen meer opwekken dan bevredigen, hun begeerten naar elkanders gezelschap meer aanvuren dan voldoen. Hij had hen zo lief dat hij verlangde naar een gelegenheid om bij hen te blijven, en gedurende enigen tijd zijn verblijfplaats onder hen te kiezen. Dat zou aangenamer voor hem en nuttiger voor hen zijn dan een kort bezoek op de doorreis, en daarom wilde hij hen nu niet zien, maar later als hij blijven kon, gedurende enigen tijd.
3. Dit voornemen wordt echter beperkt. Ik hoop enigen tijd bij u te blijven, indien het de Heere zal toelaten, vers 7.
Ofschoon de apostelen door ingeving schreven, wisten zij daardoor niet hoe God over hen beschikken wilde. Paulus had het voornemen naar Corinthe te komen, daar te blijven en hoopte er veel goeds te zullen doen. Dat was geen voornemen, voortgebracht door enige buitengewone beweging of aandrift van den Geest Gods, het was niet het gevolg van inspiratie, want dan zou hij niet op deze wijze gesproken hebben.
Een voornemen op die wijze in hem gevormd zou een voornemen van God geweest zijn, hem kenbaar gemaakt door den Geest, en zou hij dan gezegd hebben dat hij naar Corinthe komen zou indien het Gode behaagde, dat zou zijn: ik zal Gods eigen voornemen ten mijnen opzichte ten uitvoer leggen indien God het goedvindt? Men moet hier dus denken aan een gewoon voornemen, gevormd in zijn eigen geest. En met betrekking tot al onze voornemens past het ons te zeggen: We zullen ze uitvoeren indien het den Heere behaagt. Al onze voornemens moeten gemaakt worden in onderwerping aan de goddelijke Voorzienigheid. Wij behoren te zeggen: Indien de Heere wil en wij leven, zullen we dit of dat doen, Jakobus 4:15.
Wij hebben de macht niet onze voornemens te volvoeren zonder de goddelijke toelating. Alles wat we doen moeten we doen door Gods kracht en verlof en onder Zijn bestuur. Heidenen zijn voorgegaan in de erkenning van deze overmacht der Voorzienigheid over al onze plannen en daden, hoeveel te meer moeten wij geredelijk het toestemmen, en steeds en ernstig er rekening mede houden!
4. Hier geeft de apostel zijn voornemen te kennen om thans te Efeze te blijven. Hij zegt daar te willen blijven tot den Pinksterdag, vers 8.
Het is zeer waarschijnlijk dat hij dezen brief te Efeze geschreven heeft, door deze uitdrukking vergeleken met vers 19, waar hij zegt: U groeten de gemeenten van Azië. Een eigenaardige groet uit Efeze, maar minder eigenaardig indien hij te Filippi zou geweest zijn, gelijk het onderschrift van den brief in onze gewone vertalingen wil. In een brief uit Filippi geschreven, zou het veel eigenaardiger geweest zijn, aan het einde van den brief te zetten: De gemeenten van Macedonië groeten u.
5. Hier is de reden, waarom Paulus voor het tegenwoordige te Efeze blijven wil. Want mij is een grote en krachtige deur geopend en er zijn vele tegenstanders, vers 9.
Een grote en krachtige deur was hem geopend, velen te Efeze waren bereid om het Evangelie aan te nemen, en God gaf hem veel voorspoed op zijn werk onder hen, hij had menigeen tot Christus gebracht en hoopte er nog velen te winnen. Om deze reden besloot hij nog een poos te Efeze te blijven.
Welslagen en een redelijk vooruitzicht van meer welslagen was een billijke reden om een apostel te doen besluiten in een bepaalde plaats te blijven arbeiden. En er waren vele tegenstanders, omdat er een grote en krachtige deur geopend was. Grote voorspoed op de prediking des Evangelies verwekt gewoonlijk veel vijanden. De duivel staat hen het meest tegen en bemoeilijkt hen het meest, die het hartelijkst en met den besten uitslag zich er op toeleggen om zijn koninkrijk te verwoesten. Er waren vele tegenstanders, en daarom besloot de apostel te blijven.
Sommigen denken dat deze uitdrukking een zinspeling is op de gewoonte in het Romeinse circus. De wagenmenners van de ene groep kwamen het circus binnenrijden door een ingang, vlak tegenover die van hun mededingers, en beide groepen tegelijk. Ware moed wordt door tegenstand aangevuurd, en het is geen wonder dat de Christelijke moed van den apostel aangewakkerd werd door den ijver van zijn tegenstanders. Zij waren er op uit om hem ten onder te brengen, en de werking van zijn dienst te Efeze teniet te doen, en zou hij dan in zulk een ogenblik zijn standplaats verlaten, en daardoor zijn karakter en leer onteren? Neen, de tegenwerking van zijn tegenstanders kon alleen zijn ijver aanvuren. Hij werd in geen enkel opzicht door hen ontmoedigd, maar hoe meer zij woedden en tegenstonden, des te meer spande hij zichzelf in. Zou zulk een man als hij vlieden?
Tegenstanders en tegenwerking breken de geestkracht van gelovige dienaren niet, wier werk gezegend is, maar ontsteken alleen hun ijver, en geven hun nieuwen moed. Inderdaad: vergeefs arbeiden is droef en ontmoedigend. Dat dooft de geestdrift en breekt het hart. Maar welslagen geeft leven en kracht aan een dienaar, ofschoon de vijanden woeden, lasteren en vervolgen. Het is niet de tegenstand der vijanden, maar de hardheid en het verzet van de hoorders, het terugglijden en tegenstaan van belijders, dat een getrouw dienaar ontmoedigt en zijn hart breekt.