Toen, als Lot veilig in Zoar was aangekomen, toen kwam deze regen, want de Godvruchtigen worden weggenomen voordat het kwaad komt. Toen, als de zon was opgegaan, schitterend en helder, een schone dag belovend, toen ontstond deze storm, om te tonen, dat er geen natuurlijke oorzaken voor waren.
Betreffende deze verwoesting valt op te merken:
1. Dat God er de onmiddellijke werker van was.
Het was een verwoesting door de Almachtige. De Heere deed zwavel en vuur regenen -van de Heere, vers 24, dat is: God deed het door Zijn eigen macht, en niet naar de gewone loop van de natuur. Of: God de Zoon, van God de Vader, want de Vader heeft de Zoon al het oordeel overgegeven. Hij, die de Zaligmaker is, zal de verderver zijn van hen, die de zaligheid verwerpen.
2. Dat dit verderf iets vreemds was, Job 31:3.
Nooit tevoren en nooit daarna was iets dergelijks gezien. Van de hemel heeft God de hel op hen doen regenen. “Vuur en zwavel en een geweldige stormwind was het deel huns bekers,” Psalm 11:6, geen bliksemstraal, die al verderf genoeg aanbrengt als God er een opdracht aan geeft, maar een regen van bliksemstralen. Hun woningen werden met zwavel overstrooid, Job 18:15, en weldra hechtte zich daar vuur aan. God kon hen doen verdrinken, zoals Hij de oude wereld heeft doen verdrinken maar Hij wilde tonen dat Hij veel pijlen in zijn pijlkoker heeft, vuur zowel als water.
3. Dat het een oordeel was, waardoor alles verwoest werd.
De steden werden er door omgekeerd, alle inwoners kwamen er door om, de vlakte met al het gewas werd verwoest vers 25. Het was een volkomen onherstelbare verwoesting. Die vruchtbare vallei is een groot meer geworden, een dode zee, en is dit tot op de huidige dag gebleven. Zij wordt de Zoutzee genoemd, Numeri 34:12. Reizigers zeggen dat zij omstreeks dertig mijlen lang en tien mijlen breed is.
Geen levend wezen wordt er in gevonden, er gaat een onaangename reuk van uit, het water wordt door de wind niet bewogen, en de dingen, die er in geworpen worden, kunnen niet gemakkelijk zinken. De Grieken noemen haar “Asphaltites,” naar een soort van pek, die er door opgeworpen wordt. De Jordaan stort er zich in uit en verliest er zich in.
4. Dat het een straf was, die beantwoordde aan hun zonde.
Brandende, tegennatuurlijke lusten werden terecht gestraft met dit bovennatuurlijke vuur. Zij, die ander vlees zijn nagegaan, zijn door een vreemd vuur omgekomen, Judas 1:7. Zij, die met hun gepeupel de engelen hebben vervolgd en Lot bevreesd hebben gemaakt, werden nu door God vervolgd met Zijn onweder en verschrikt met zijn draaiwind, Psalm 83:16.
5. Dat het bestemd was tot een blijvende openbaring van Gods toorn tegen zonde en zondaren in alle tijden, dientengevolge wordt er in de Schrift dikwijls naar verwezen, en het wordt ook ten voorbeeld gesteld van het verderf van Israël, Deuteronomium 29:23, van Babel, Jesaja 13:19, van Edom, Jeremia 49:18, van Moab en Ammon, Zefanja 2:9. Ja het was ook een type van de straf van het eeuwige vuur, Judas: 7, en van het verderf over hen, die goddeloos leven, 2 Petrus 2:6, inzonderheid van hen, die het Evangelie verachten, Mattheus 10:15. Het is een toespeling op deze verwoesting, dat de plaats van de verdoemden dikwijls voorgesteld wordt als een poel, die daar brandt, zoals Sodom brandde, van vuur en sulfer.
Laat ons hieruit leren:
a. Wat het kwaad is van de zonde en hoe schadelijk haar aard is. Ongerechtigheid leidt naar verderf.
b. De verschrikkingen des Heeren. Zie hoe verschrikkelijk het is in de handen van de levende God te vallen!