1 Petrus 4 in de Statenvertaling
Het werk van den Christen is tweeledig: hij moet den wil Gods volbrengen en Hem-welbehaaglijk lijden. Dit hoofdstuk geeft ons leiding voor beide. De plichten, tot welker beoefening wij hier opgewekt werden, zijn de doding der zonden, een leven voor God, matigheid, gebed, liefdadigheid, gastvrijheid, goed gebruik van onze talenten. De apostel dringt daar bij de Christenen op aan door de beschouwing van den tijd, dien zij in de zonde verloren hebben, en het naderend einde van alle dingen, vers 1-11.
Wat het lijden betreft, dat moet ons niet verrassen, maar wij ons er in verblijden, alleen zorgdragende dat wij niet lijden als kwaaddoeners. Hij doelt er op dat hun beproevingen spoedig zullen komen, dat hun zielen zowel als hun lichamen in ge vaar waren, en dat de beste wijze om hun zielen te bewaren is ze God te bevelen door weldoen.