I. Hier geven wij de grondige verandering, die bewerkt wordt in hen, die in de voorgaande verzen voorgesteld werden als in het eerste deel huns levens zeer goddeloos te zijn geweest. Zij wandelden niet meer op dezelfden weg en in hetzelfde gezelschap van vroeger. En merkt nu op het gedrag van hun vroegere godloze bekenden jegens hen.
1. Zij houden zich vreemd, zij verwonderen er zich over als over iets nieuws en ongewoons, dat hun oude vrienden zo veranderd zijn en niet als vroeger met groot geweld medelopen tot dezelfde uitgieting van overdadigheid, tot dezelfde onzinnige buitensporigheid en weelderigheid, die zij vroeger zo gretig en dwaas najoegen.
2. Zij lasteren hen. Hun verwondering vervoert hen tot lastering. Zij spreken kwaad van hun personen en hun weg, hun godsdienst en hun God.
A. Zij, die bezwaarlijk bekeerd zijn, willen niet terugkeren tot hun vroegere levenswijze, al worden zij ook nog zo verzocht door de kwaadheid of vleierij van anderen, om dat te doen Overreding noch smaad kan zoveel invloed op hen uitoefenen, dat zij opnieuw gaan doen wat zij vroeger gewoon waren.
B. De gemoedsgesteldheid en het gedrag van ware Christenen komen godlozen zeer vreemd voor. Dat zij zouden verachten wat ze vroeger zeer beminden, dat zij vele dingen zouden geloven die anderen als ongelooflijk voorkomen, dat zij verheugd zouden zijn over iets dat gevaarlijk en onaangenaam is, en ijverig naar hetgeen geen zichtbaar belang heeft, en zo vast hopen op toekomende dingen, is hetgeen de godlozen niet kunnen begrijpen.
C. De beste daden van de godvrezenden kunnen de aanmerkingen en den laster der ongodsdienstigen niet ontgaan. De daden, die een goed man de meeste moeite, zelfverloochening en gevaar aanbrengen, zullen het meest afgekeurd worden door liefdeloze en slechte mensen, zij spreken kwaad van de godvrezenden, ofschoon zij de vruchten van hun liefde, godsvrucht en goedheid plukken.
II. Tot troost van Gods dienstknechten wordt hierbij gevoegd:
1. Dat alle godlozen en vooral zij die kwaadspreken van degenen, die beter zijn dan zij zelven, zullen rekenschap geven, geroepen zullen worden om de redenen voor hun gedrag op te geven, aan Hem, die bereid staat om te oordelen, Hem die zowel instaat als behoorlijk gemachtigd is, en die eerlang zal verschijnen om te oordelen en vonnis te vellen over allen, die dan levend overgebleven zullen zijn, en allen, die gestorven zullen zijn en dan zullen opstaan, Johannes 5:8, 9, 2 Petrus 3:7. De lasterende wereld zal binnen kort rekenschap geven aan den groten God omtrent al haar kwaadspreken van Zijn volk, Judas 14, 15. Zij zullen spoedig geroepen worden tot een droeve verantwoording van al hun vloeken, hun dwaze grappen, hun lasteringen en leugens, tegen het gelovige volk van God uitgesproken.
2 Want daartoe is ook den doden het evangelie verkondigd geworden, opdat zij wel zouden geoordeeld worden naar den mens in het vlees, maar leven zouden naar God in den geest, vers 6. Sommigen verstaan deze moeilijke plaats aldus: Daartoe is het Evangelie verkondigd geworden aan alle gelovigen van den ouden dag, die nu in Christus gestorven zijn, opdat zij daardoor mochten leren en aangemoedigd worden om de onrechtvaardige oordeelvellingen en vervolgingen te verduren, welke de woede der mensen hun aandeed in het vlees, opdat zij mochten leven door den Geest voor God. Maar anderen vatten de uitdrukking: opdat zij wel geoordeeld zouden worden naar den mens in het vlees, in geestelijken zin op: Het Evangelie werd hun verkondigd om hen te oordelen, te veroordelen, te bestraffen over het verderf hunner natuur en de goddeloosheid van hun leven, omdat zij leefden als de heidenen of als bloot-natuurlijke mensen, en opdat zij na hun zonden te hebben gedood, voor Gods ogen een nieuw en geestelijk leven mochten leiden. Vat men het zo op dan leren wij hieruit:
A. De doding van onze zonden en het leven voor God zijn de verwachte uitwerking van de prediking van het Evangelie.
B. God zal zeker rekenschap vorderen van allen, wie het Evangelie gepredikt is, maar zonder dat zij deze vruchten voortbrachten. God staat gereed om te oordelen allen, die Zijn Evangelie vergeefs gehoord hebben.
C. Het maakt niets uit hoe wij geoordeeld worden naar den mens in het vlees, indien wij slechts leven mogen naar God in den geest.