Het verhaal dat deze evangelist ons geeft (of liever, dat God ons door hem geeft) van het leven van Christus, begint vroeger dan dat van Mattheus en Markus. Wij hebben reden om God te danken voor allen, gelijk wij reden hebben om Hem te danken voor al de gaven en bekwaamheden van Christus’ dienstknechten, die elkaar aanvullen, in dier voege dat hetgeen in den een ontbreekt, in den ander wordt gevonden, zodat zij allen tezamen een schone harmonie vormen.
In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Lukas’ inleiding tot zijn evangelie, of zijn brief van opdracht aan zijn vriend Theophilus. 1-4.
II. De profetie en de geschiedenis van de ontvangenis van Johannes de Doper, die de voorloper van Christus is geweest. vers 5-25.
III. De aankondiging aan de maagd Maria, dat zij de moeder van den Messias zal worden, vers 26-38.
IV. De samenkomst van Maria, de moeder van Jezus, en Elisabeth, de moeder van Johannes, toen zij beiden zwanger waren, en de profetieën, door beiden bij die gelegenheid uitgesproken, vers 39-56.
V. De geboorte en de besnijdenis van Johannes de Doper, zes maanden voor de geboorte van Christus, vers 57-66.
VI. De lofzang van Zacharias, uit dankbaarheid voor de geboorte van Johannes, en in het vooruitzicht op de geboorte van Jezus, 66-79.
VII. Een kort bericht omtrent de kindsheid van Johannes, vers 80. Dit alles geeft ons meer dan een bloot onderhoudend verhaal, want het zal ons leiden om de verborgenheid der Godzaligheid te verstaan, namelijk dat God geopenbaard is in het vlees.