Lukas 11:27-28

Deze plaats hebben wij niet aangetroffen in de andere evangelisten, en wij kunnen haar niet, gelijk
Dr. Hammond, in verband brengen met die, waar de moeder en de broeders van Christus begeren
met Hem te spreken, want ook deze evangelist verhaalt dit, in hoofdstuk 8:19, maar de
onderbreking is tamelijk gelijk aan die, welke daar is meegedeeld, en, evenals toen, werd er
aanleiding tot lering in gevonden.
1. De toejuiching, die een liefdevolle, eerzame, welmenende vrouw den Heere Jezus gebracht heeft,
na Zijn uitnemende redenen aangehoord te hebben. Terwijl schriftgeleerden en Farizeeën ze
verachtten en lasterden, heeft deze vrouw-en waarschijnlijk was zij een vrouw van rang en aanzienze
bewonderd, evenals de wijsheid en kracht, waarmee Hij sprak. Als Hij deze dingen sprak, vers
27, met overtuigende kracht, was een zekere vrouw uit de schare zo voldaan toen zij hoorde hoe Hij
de Farizeeën had beschaamd en verslagen, en zich van hun lage beschuldigingen had gezuiverd, dat
zij zich niet kon bedwingen om uit te roepen: “Zalig is de buik, die U gedragen heeft! Welk een
bewonderenswaardig, voortreffelijk man is deze! Gewis, nooit is er een groter of beter uit ene
vrouw geboren, zalig de vrouw, die Hem tot zoon heeft. Ik zou mij zelve gelukkig geacht hebben om
de moeder te zijn van een, die spreekt zoals nooit een mens gesproken heeft, die zoveel van de
genade des hemels in zich heeft en zo groot een zegen is voor deze aarde”. Dit was wèl gesproken,
daar het haar hogen eerbied voor Christus uitdrukte, en dat wel om den wille Zijner leer, en het was
niet verkeerd, dat hierdoor eer afstraalde op Maria, Zijne moeder, want het kwam overeen met wat
zij zelve gezegd had, Hoofdstuk 1:48 :Van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten, zelfs
reeds sommigen uit dit geslacht, hoe slecht het ook was. Aan allen, die het woord van Christus
geloven, is de persoon van Christus dierbaar, en ene eer, 1 Petrus 2:7. Toch moeten wij wel acht
geven om niet, gelijk deze goede vrouw, al te veel de eer te verheffen van Zijn natuurlijke
maagschap, en Hem aldus te kennen naar het vlees, terwijl wij Hem voortaan aldus niet meer
moeten kennen.
2. Christus nam hieruit aanleiding om hen meer zalig te noemen, die Zijn getrouwe en gehoorzame
volgelingen zijn, dan haar, die Hem gebaard en gezoogd heeft. Hij ontkent niet wat deze vrouw
gezegd heeft, Hij wijst haar eerbied voor Hem en Zijne moeder niet af, maar Hij leidt haar van dit
naar hetgeen van hoger belang is, ook voor haar zelve. Ja, veeleer, zalig zijn zij, die. het woord
Gods horen en bewaren, vers 28. Hij acht hen zalig, en Zijn zeggen dat zij dit zijn maakt hen zalig,
en moet ons van Zijne mening doen zijn. Gedeeltelijk was dit bedoeld als ene bestraffing van haar
wegens haar al te veel hechten aan Zijn lichamelijke tegenwoordigheid en Zijn menselijke natuur,
deels ook als een aanmoediging voor haar om te hopen, dat zij even zalig zal zijn als Zijne moeder,
wier zaligheid zij zou willen benijden, indien zij het woord Gods wilde horen en bewaren. Het is wèl
een groot voorrecht om het woord Gods te horen, maar toch zijn slechts zij in waarheid zalig, dat is
gezegend van den Heere, die het horen en bewaren, het bewaren in hun geheugen, het bewaren als
hun gids en regel in dit leven.

Comments are closed.