Er wordt ons omtrent den Heere Jezus van Zijn twaalfde jaar totdat Hij zijn dertigste jaar was ingetreden, niets meegedeeld. Wij denken dikwijls dat het ons lieflijk en nuttig zou geweest zijn, indien wij dagboeken, of tenminste jaarboeken hadden, waarin voorvallen omtrent Hem waren opgetekend, maar wij bezitten zoveel als de oneindige Wijsheid het goed en gepast achtte om ons bekend te maken, en zo wij daar geen nut en voordeel uit trekken, dan zouden wij het evenmin als wij meer hadden. De grote bedoeling der evangelisten was ons een bericht te geven van het Evangelie van Christus, dat wij moeten geloven, en door hetwelk wij hopen zalig te worden. Dat begon met de bediening en den doop van Johannes, en daarom haastten zij zich om ons hier bericht van te geven. Wellicht zouden wij kunnen wensen. dat Lukas geheel achterwege had gelaten wat door Mattheus en Markus is verhaald, en alleen geschreven had wat nieuw was, zoals hij in zijn eerste twee hoofdstukken gedaan heeft. Maar het was de wil des Geestes, dat sommige dingen niet slechts uit den mond van twee, maar van drie getuigen bestaan zullen, en wij moeten het geen nodeloze herhaling achten, en dat zullen wij ook niet indien wij in de daarvoor gepaste gemoedsstemming onze overdenking van deze dingen vernieuwen.
In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Het begin van den doop van Johannes, en het doel en de strekking er van, vers 1-6. Zijne vermaning aan de schare, 7-9, en het bijzonder onderricht, hij gaf aan hen, die wensten dat hun gezegd zou worden, wan hun plichten waren, vers 10- 14.
II. Zijne aankondiging van de nadering van den Messias, vers 15- 18, en de vermelding van zijne gevangenzetting, hoewel die pas later plaatsvond, vers 19, 50.
III. De doop van Christus door Johannes, en het begin hierin van de uitoefening van Zijn profetisch ambt, vers 21, 22.
IV. Zijn stamboom en geslachtsregister, opklimmende tot Adam, vers 23-38.