In dit hoofdstuk hebben wij:
I. De opdracht van Christus aan Zijn twaalf apostelen, om gedurende enige tijd uit te gaan om het Evangelie te prediken, en die prediking te bevestigen door wonderen, vers 1-6.
II. Den angst van Herodes wegens de toenemende grootheid van onzen Heere Jezus, vers 7-9.
III. Den terugkeer der apostelen tot Christus, Zijne afzondering met hen in een eenzame plaats. den groten toeloop des volks tot hen in weerwil hiervan, en zijne spijziging van vijf duizend mannen met vijf broden en twee visjes, vers 10-17.
IV. Zijn gesprek met Zijne discipelen, betreffende Hem zelven, Zijn lijden voor hen, en hun lijden voor Hem, vers 18-27.
V. Christus’ gedaanteverandering, vers 28-36.
VI. De genezing van een maanziek kind, vers 36-42.
VII. De herhaalde kennisgeving, die Christus Zijn discipelen gaf van Zijn aanstaand lijden, vers 43-45.
VIII. Zijne beteugeling van de eerzucht Zijner discipelen, vers 46-48, en van het zich alleen toe-eigenen van de macht over duivelen, vers 49, 50.
IX. De bestraffing, die Hij hun gaf, wegens hun al te groten toorn om ene belediging, Hem aangedaan door een dorp der Samaritanen, vers 51-56.
X. Zijn antwoord aan verscheidene personen. die geneigd waren Hem te volgen, maar niet na rijp beraad, niet ijverig en van harte, vers 57-62.