Van Daniël en zijne metgezellen vinden wij hier,
I. Dat zij groote vorderingen maakten in de wetenschap, vers 17. Zij waren zeer matig en ijverig en werkten hard, en wij mogen veronderstellen, dat hun leermeesters, toen zij hun ongewoner aanleg bemerkten, veel moeite voor hen deden, maar, welbeschouwd, zijn hun vorderingen aan God alleen toe te schrijven. Hij was het, die hun wetenschap en verstand in alle boeken en wijsheid gaf, want alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende.
Het is de Heere onze God, die kracht geeft om vermogen te verkrijgen, de geest wordt slechts verrijkt door Hem, die hen geformeerd heeft. De groote geleerdheid die God aan deze jongelingen gaf, was,
1. Een tegenwicht tegen hun verliezen. Om de ongerechtigheid hunner vaderen waren zij beroofd van de eerbewijzen en genietingen, die voor hen als van edele afkomst, bestemd waren, maar, om hun daarvoor vergoeding te geven, gaf God hun geleerdheid en daardoor eerbewijzen en genietingen beter dan die waarvan zij beroofd waren.
2. Eene belooning voor hun reinheid. Zij hielden zich aan hun godsdienst, tot in de kleinste bijzonderheden, en wilden zich zelfs niet verontreinigen met des konings spijze en drank, maar werden feitelijk Nazireërs, en nu beloonde God hen daarvoor met schitterende geleerdheid, want God geeft wijsheid en wetenschap en vreugde aan den mensch, die goed is voor Zijn aangezicht Prediker 2:26.
Aan Daniël gaf Hij een dubbel deel, hij had verstand in allerlei gezichten en droomen, hij kon droomen uitleggen, evenals Jozef, niet volgens de regelen der kunst, die door de droomuitleggers vastgesteld zijn, maar door goddelijk verstand en de wijsheid, die God hem gaf. Ja, hij was aangedaan met den geest der profeten, waardoor hij in staat was gemeenschap te hebben met God, en in droomen en visioenen kennis te ontvangen van goddelijke dingen, Numeri 12:6.
In overeenstemming met deze gave, aan Daniël geschonken, vinden wij hem in dit boek voortdurend bezig met droomen en visioenen, met uitleggen en het ontvangen van openbaringen, want, gelijk een iegelijk gave ontvangen heeft, alzoo heeft hij gelegenheid, en behoort hij bereid te zijn, aan anderen te bedienen, 1 Petrus 4:10.
II. Dat zij vriendelijk door den koning ontvangen werden. Nadat drie jaren aan hun opvoeding besteed waren, daar zij geen kinderen meer waren, maar waarschijnlijk omstreeks twintig jaar oud bij hun aankomst, werden zij aan den koning voorgesteld met de anderen, die met hen onderwezen waren, vers 18. En de koning ondervraagde hen en sprak met hen in eigen persoon, vers 19. Hij kon het doen daar hij zelf iemand van bekwaamheid en geleerdheid was, anders zou hij niet zoo groot geworden zijn, en hij wilde het doen, want het is wijs van vorsten om bij de keus van personen, die zij gebruiken willen, uit eigen oogen te zien, hun eigen oordeel te gebruiken en niet te veel te vertrouwen op de voorstelling van anderen.
De koning ondervraagde hen niet zoozeer in de talen, of in de regels der welsprekendheid of poëzie, als in alle zaken van verstandige wijsheid, die wetten der wijsheid en der regeerkunst, hij vroeg naar hun oordeel over het menschelijk leven, hoe het behoort te zijn, en naar staatszaken, hij wilde niet weten of zij geestig, maar of zij wijs waren. En hij bevond, dat zij niet alleen de jeugdige hovelingen, die met hen onderwezen waren, overtroffen, maar hij bevond, dat zij verstandiger waren dan de ouden, dan alle hunne leeraars, Psalm 119:99, 100. Zoo weinig partijdig was de koning voor zijn eigen landslieden, voor de ouden, voor die van zijn eigen godsdienst, en die een gevestigden naam hadden, dat hij, na het onderzoek ronduit verklaarde, dat hij deze arme gevangen jonge Joden tienmaal bevonden had boven alle de toovenaars en sterrenkijkers die in zijn gansche koninkrijk waren, vers 20.
Hij bemerkte spoedig iets buitengewoons in deze jongelingen en werd aldra gewaar, tot zijne verrassing en voldoening, dat een weinig van hun echte goddelijkheid verkieselijk was boven alle waarzeggerij, waaraan hij gewend was. Wat is het kaf bij het koren? Wat zijn de staven der toovenaars bij den staf van Aaron. Er was geen vergelijking mogelijk. Deze vier jonge leerlingen stonden veel, ja tienmaal hooger dan hun ervaren leermeesters, allen tezamen genomen, en allen, die in het gansche koninkrijk waren, en wij kunnen er zeker van zijn dat dat niet weinigen waren.
Deze vernedering bracht God over den trots der Chaldeen, en deze eer schonk Hij aan den nederiger staat van zijn eigen volk, en aldus maakte Hij niet alleen deze personen, maar ook de anderen van hun volk om hunnentwil te meer gezien in het land hunner gevangenschap.
Tenslotte. Nadat dit oordeel over hen uitgesproken was, stonden zij voor het aangezicht des konings, vers 19, zij dienden hem in de troonzaal, ja in de raadzaal, want des konings aangezicht te zien is de omschrijving van raadsman des konings te zijn, Esther 1:14. Dit bevestigt Salomo’s opmerking: Hebt gij eenen man gezien, die vaardig in zijn werk is, matig en bescheiden? Hij zal voor koningen gesteld worden, voor de ongeachte lieden zal hij niet gesteld worden. IJver is de weg tot verhooging.
Hoe lang de andere drie aan ‘t hof waren, wordt niet gezegd, maar wat Daniël betreft, hij bleef tot het eerste jaar van Kores toe, vers 21 hoewel hij niet altijd in de gunst stond, noch ook steeds hetzelfde aanzien genoot. Hij leefde en profeteerde na het eerste jaar van Cyrus, maar dat wordt vermeld met de bedoeling dat hij bij zijn leven de verlossing van zijn volk uit de gevangenschap erf hun terugkeer naar hun eigen land aanschouwde.
Somtijds begunstigt God Zijne knechten, die met Zion in haar ellende treuren, zoozeer, dat Hij hen laat leven om de kerk in betere tijden te zien, dan zij in den aanvang hunner dagen zagen, en om in hare vreugde te deelen.