Daniël 1:7-21

Van Daniël en zijne metgezellen vinden wij hier,

I.  Dat  zij  groote  vorderingen  maakten  in  de  wetenschap,  vers  17.  Zij  waren  zeer  matig  en ijverig  en  werkten  hard,  en  wij  mogen  veronderstellen,  dat  hun  leermeesters,  toen  zij  hun ongewoner  aanleg  bemerkten,  veel  moeite  voor  hen  deden,  maar,  welbeschouwd,  zijn  hun vorderingen  aan  God  alleen  toe  te  schrijven.  Hij was het, die hun  wetenschap  en  verstand  in alle boeken en wijsheid gaf, want alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader  der  lichten  afkomende.

Het  is  de  Heere  onze God, die  kracht  geeft  om  vermogen  te verkrijgen,  de  geest  wordt  slechts  verrijkt  door  Hem,  die  hen  geformeerd  heeft.  De  groote geleerdheid die God aan deze jongelingen gaf, was,

1.  Een  tegenwicht  tegen  hun  verliezen.  Om  de ongerechtigheid hunner vaderen waren zij beroofd  van  de  eerbewijzen  en  genietingen,  die  voor  hen  als  van  edele  afkomst,  bestemd waren,  maar,  om  hun  daarvoor  vergoeding  te  geven,  gaf  God  hun  geleerdheid  en daardoor eerbewijzen en genietingen beter dan die waarvan zij beroofd waren.

2.  Eene  belooning  voor  hun  reinheid.  Zij  hielden  zich  aan  hun  godsdienst,  tot  in  de  kleinste bijzonderheden, en wilden zich zelfs niet verontreinigen met des konings spijze en drank, maar werden  feitelijk  Nazireërs,  en  nu  beloonde  God  hen  daarvoor  met  schitterende  geleerdheid, want God  geeft  wijsheid  en  wetenschap  en  vreugde  aan  den  mensch,  die  goed  is  voor  Zijn aangezicht  Prediker  2:26.

Aan  Daniël  gaf  Hij een dubbel deel, hij had verstand  in  allerlei gezichten  en  droomen,  hij kon droomen  uitleggen, evenals  Jozef,  niet  volgens  de  regelen  der kunst,  die  door  de  droomuitleggers  vastgesteld  zijn, maar door goddelijk verstand en de wijsheid, die God hem gaf. Ja, hij was aangedaan met den geest der profeten, waardoor hij  in staat was gemeenschap  te  hebben  met  God,  en  in  droomen  en  visioenen  kennis  te  ontvangen van  goddelijke  dingen,  Numeri  12:6.

In  overeenstemming  met  deze  gave,  aan  Daniël geschonken,  vinden  wij  hem  in  dit  boek  voortdurend bezig  met  droomen  en  visioenen,  met uitleggen en het ontvangen van openbaringen, want, gelijk een iegelijk gave ontvangen heeft, alzoo  heeft  hij  gelegenheid,  en behoort  hij  bereid  te  zijn,  aan anderen te bedienen, 1 Petrus 4:10.

II. Dat zij vriendelijk door den koning ontvangen werden. Nadat drie jaren aan hun opvoeding besteed waren, daar zij geen kinderen meer waren, maar waarschijnlijk omstreeks twintig jaar oud  bij  hun  aankomst,  werden  zij  aan  den  koning  voorgesteld  met  de  anderen,  die  met  hen onderwezen  waren,  vers  18.  En  de  koning  ondervraagde  hen  en  sprak  met  hen  in  eigen persoon, vers 19. Hij kon het doen daar hij zelf iemand van bekwaamheid en geleerdheid was, anders zou hij niet zoo groot geworden zijn, en hij wilde het doen, want het is wijs van vorsten om  bij  de  keus  van  personen,  die  zij  gebruiken  willen,  uit  eigen  oogen  te  zien,  hun  eigen oordeel te gebruiken en niet te veel te vertrouwen op de voorstelling van anderen.

De koning ondervraagde hen niet zoozeer in de talen, of in de regels der welsprekendheid of poëzie, als in alle zaken van verstandige wijsheid, die wetten der wijsheid en der regeerkunst, hij vroeg naar hun oordeel over het menschelijk leven, hoe het behoort te zijn, en naar staatszaken, hij wilde niet weten of zij geestig, maar of zij wijs waren. En hij bevond, dat zij niet alleen de jeugdige hovelingen, die met hen onderwezen waren, overtroffen, maar hij bevond, dat zij verstandiger waren dan de ouden, dan alle hunne leeraars, Psalm 119:99, 100. Zoo weinig partijdig was de koning voor zijn eigen landslieden, voor de ouden, voor die van  zijn  eigen  godsdienst,  en  die een gevestigden naam hadden, dat hij, na het onderzoek ronduit verklaarde, dat hij deze arme gevangen jonge Joden tienmaal bevonden had boven alle de toovenaars en sterrenkijkers die in zijn  gansche  koninkrijk  waren,  vers  20.

Hij  bemerkte  spoedig  iets  buitengewoons  in  deze jongelingen en werd aldra gewaar, tot zijne verrassing en voldoening, dat een weinig van hun echte goddelijkheid verkieselijk was boven alle waarzeggerij, waaraan hij gewend was. Wat is het kaf bij het koren? Wat zijn de staven der toovenaars bij den staf van Aaron. Er was geen vergelijking  mogelijk.  Deze  vier  jonge  leerlingen  stonden  veel,  ja  tienmaal  hooger  dan  hun ervaren leermeesters, allen tezamen genomen, en allen, die in het gansche koninkrijk waren, en wij  kunnen  er  zeker  van  zijn  dat  dat  niet  weinigen  waren.

Deze  vernedering  bracht  God  over den trots der Chaldeen, en deze eer schonk Hij aan den nederiger staat van zijn eigen volk, en aldus maakte Hij niet alleen deze personen, maar ook de anderen van hun volk om hunnentwil te  meer  gezien  in  het  land  hunner  gevangenschap.

Tenslotte.  Nadat  dit  oordeel  over  hen uitgesproken was, stonden zij voor het aangezicht des konings, vers 19, zij dienden hem in de troonzaal,  ja  in  de  raadzaal,  want  des konings aangezicht  te  zien  is  de  omschrijving  van raadsman des konings te zijn, Esther 1:14. Dit bevestigt Salomo’s opmerking:  Hebt gij eenen man  gezien,  die  vaardig  in  zijn  werk  is,  matig  en  bescheiden?  Hij  zal  voor  koningen  gesteld worden, voor de ongeachte lieden zal hij niet gesteld worden. IJver is de weg tot verhooging.

Hoe lang de andere drie aan ‘t hof waren, wordt niet gezegd, maar wat Daniël betreft, hij bleef tot  het  eerste  jaar  van  Kores  toe,  vers  21  hoewel  hij  niet altijd in de gunst stond, noch ook steeds  hetzelfde  aanzien genoot. Hij leefde en profeteerde na het eerste jaar van Cyrus, maar dat  wordt vermeld met de bedoeling dat hij bij zijn leven de verlossing van zijn volk uit de gevangenschap erf hun terugkeer naar hun eigen land aanschouwde.

Somtijds begunstigt God Zijne knechten, die met Zion in haar ellende treuren, zoozeer, dat Hij hen laat leven om de kerk in betere tijden te zien, dan zij in den aanvang hunner dagen zagen, en om in hare vreugde te deelen.

Comments are closed.