Daniël 3

Daniël 3 in de Statenvertaling.

Aan het slot van het vorige hoofdstuk lieten wij Daniels metgezellen, Sadrach, Mesach en Abed-nego achter, in eer en macht, over het landschap Babel gesteld, en verhoogd om hun betrekking tot den God van Israël en den invloed, dien zij bij hem hadden. Ik weet niet of ik wel zeggen mag: het zou goed zijn als alle heiligen deze eer hadden. Neen, er zijn er velen, voor wie zij niet goed zou zijn, de eer der heiligen wordt beweerd voor eene andere wereld. Maar hier vinden wij diezelfde drie mannen even diep in de ongenade des konings, als zij toen hoog in zijn gunst stonden, en toch in waarheid hooger geëerd door hun God, dan zij daar geëerd werden door hun vorst, beide, door de genade, waardoor Hij hen in staat stelde liever te lijden dan te zondigen, en door de wonderbare en heerlijke verlossing, die Hij voor hen wrocht uit hun lijden.

Het is eene zeer merkwaardige geschiedenis, een heerlijk voorbeeld van de macht en goedheid van God, eene krachtige bemoediging voor zijn volk in tijden van beproeving. De apostel wijst er op, als hij onder de geloofshelden opnoemt, die door hun geloof “de kracht des vuurs hebben uitgebluscht”, Hebreeen 11:34.

I. Nebukadnezar richt een gouden beeld op en wijdt het in, waarbij hij al zijne onderdanen, onverschillig van wat rang of stand, oproept om neer te vallen en het te aanbidden, aan welk gebod het volk algemeen gehoorzaamt, vers 1-7.

II. Hem wordt aangebracht, dat de Joodsche overheden geweigerd hebben het gouden beeld te aanbidden, vers 8-12.

III. Zij blijven standvastig bij hun weigering, ondanks zijne woede en bedreigingen, vers 13-18.

IV. Zij worden om hun weigering in den vurigen oven geworpen, vers 19-23.

V. Zij worden op wonderbare wijze door de macht van God in het vuur bewaard en door de gunst van den koning uitgenoodigd uit het vuur te komen, die door dit wonder overtuigd was van zijne dwaling, waardoor hij er hen in geworpen had, vers 24-27.

VI. De koning geeft hierop Gode de eer, en schenkt zijne gunst aan deze getrouwe helden, vers 28-30.

Comments are closed.