Hier is,
I. Iets van de vormen, die gebruikelijk waren in bevelschriften, proclamaties, of rondgaande brieven, uitgaande van den koning, vers 1.
De koninklijke stijl, waarvan Nebukadnezar gebruik maakt, is volstrekt niet praatziek of fantastisch, maar klaar, kort en niet gemaakt- Nebukadnezar de koning. Als hij op andere tijden al gebruik maakte van groote, bluffende, ijdele woorden als inleiding, nu ontdoet hij er zich van, want hij was oud, hij was pas hersteld van eene ziekte, die hem vernederd en ondermijnd had, en hij was nu verdiept in de beschouwing van Gods grootheid en souvereiniteit.
De verklaring is gericht niet alleen aan zijn eigen onderdanen, maar aan allen, die dit tegenwoordig schrijven bereiken zal-aan alle volken, natiën en tongen die op den aardbodem wonen. Hij keurt het niet alleen goed, dat zij allen daarvan hooren hoewel het zijn eigen schande verhaalt (die misschien niemand zou durven bekend maken, als hij het zelf niet gedaan had, en daarom maakte Daniël het origineel openbaar), maar hij gelast en beveelt uitdrukkelijk, dat alle soorten van menschen er kennis van zullen nemen, want allen hebben er belang bij, en allen kunnen er hun voordeel mee doen. Hij groet hen, aan wie hij schrijft, in den gewonen vorm. Uw vrede worde vermenigvuldigd.
Het past den koningen met hun bevelen hun goede wenschen te verspreiden, en, als vader van hun land, hun onderdanen te zegenen. Dat is de gewoonte ook bij ons. Wij zenden onzen groeten, Omnibus quibus hae praesentes litterae pervenerint, saluten-Allen, die deze letteren bereiken zullen heil, en somtijds Salutem sempiternam-Tot in lengte van dagen heil.
II. Iets zakelijks en iets van beteekenis.
Hij schrijft dit,
1. Om anderen bekend te maken met de leidingen, die God met hen gehouden had, vers 2: Het behaagt mij, te verkondigen de teekenen en wonderen, die de allerhoogste God (zoo noemt hij den waren God aan mij gedaan heeft.
Hij vond het gepast, dat het zijn plicht was, en dat het hem betaamde, dat hij het aan God en de wereld verschuldigd was, nu hij van zijne ziekte hersteld was, om naar verre plaatsen te berichten en voor toekomende tijden op schrift te stellen, hoe rechtvaardig het was, dat God hem vernederd had en hoe goedgunstig Hij was dat Hij hem tenslotte hersteld had. Alle volken hadden zonder twijfel gehoord, wat Nebukadnezar overkomen was, en hielden er zich mee bezig, maar hij vond het betamelijk, dat zij er een bepaald bericht van zouden hebben van hem zelf, opdat zij er de hand Gods in mochten zien en den indruk, dien het op zijn gemoed had gemaakt, en er van mochten spreken, niet als van een nieuwtje, maar als van eene godsdienstige zaak. Zijne lotgevallen waren niet alleen wonderen, om te bewonderen, maar teekenen ter onderrichting, om aan de wereld te beteekenen, dat Jehova grooter is dan alle goden.
Wij moeten anderen Gods handelingen met ons toonen, beide de kastijding, die wij hebben ondergaan en de gunsten, die wij hebben ontvangen, en hoewel het bericht er van tot onze beschaming is, zooals ook bij Nebukadnezar het geval was, tochmogen wij het niet verbergen, in zoover het strekken kan tot Gods eer. Velen zijn bereid te zeggen, wat God gedaan heeft voor hunne ziele, omdat het tot hun eigen lof is, terwijl zij liever niet zeggen, wat God tegen hen gedaan heeft, en hoezeer zij het verdienen, terwijl wij Gode de eer moeten geven, niet alleen door Hem te loven voor Zijne barmhartigheden, maar ook door onze zonden te belijden, en de straf voor onze ongerechtigheden aan te nemen, en in beide de schande op ons te nemen, zooals deze machtige vorst hier doet.
2. Om te toonen, hoezeer hij zelf onder den indruk er van en er door overtuigd was, vers 3. Wij moeten altijd met ontzag en ernst van het Woord en de werken van God spreken en toonen, dat wij onder den indruk zijn van die groote daden Gods, waarop wij de aandacht van anderen willen vestigen.
a. Hij bewondert de daden van God.
Hij spreekt er van als een, die verbaasd is: Hoe groot zijn Zijne teekenen en hoe machtig Zijne wonderen! Nebukadnezar was nu oud, hij had meer dan veertig jaar geregeerd, en had meer van de wereld en haar veranderingen gezien dan de meeste menschen, en toch was hij er nooit toe gebracht, voordat hij zelf er in betrokken werd, verrassende gebeurtenissen te bewonderen als Gods teekenen en wonderen. Hoe groot, hoe machtig zijn zij!
Hoe meer wij in de gebeurtenissen de hand des Heeren zien, en dat zij voortgebracht zijn door de macht en leiding van de goddelijke wijsheid, des te wonderlijker zullen zij in onze oogen zijn, Psalm 118:23, 66:2.
b. Hij besluit daaruit tot Gods heerschappij.
Dat is het wat hij ten laatste gedwongen is te erkennen: Zijn rijk is een eeuwig rijk, en niet gelijk zijn eigen rijk, dat hij lang tevoren in een droom ten einde zag spoeden. Hij erkent nu, dat er een God is, die de wereld regeert en er algeheele, onbetwiste, absolute heerschappij in uitoefent en over alle zaken der menschenkinderen. En de heerlijkheid van dat koninkrijk is, dat het eeuwig is. Andere regeeringen zijn beperkt tot een geslacht, en andere dynastieën tot enkele geslachten, maar Gods heerschappij is van geslachte tot geslachte.
Het schijnt wel, dat Nebukadnezer hier zinspeel” op hetgeen Daniel hem voorspeld had van een koninkrijk, dat de God des hemels oprichten zou, en dat niet verstoord zou worden, Hoofdstuk 2:44, hetgeen hij begreep als het koninkrijk van Gods voorzienigheid, hoewel het koninkrijk van den Messias bedoeld was. Aldus kunnen wij een voordeelig practisch gebruik maken van deze profetische geschriften, die wij nog niet volkomen, en misschien ook niet recht verslaan.