Wij hebben hier de uitlegging van Nebukadnezars droom, en, als die eenmaal op hem is toegepast, en gezegd, dat hij de boom uit den droom is. (Mutato nomine de te fabala narratur- Verander den naam en het is uwe geschiedenis), als eenmaal gezegd is: Gij zijt die man, behoeft er niet veel meer gezegd te worden tot uitlegging van den droom. Uit zijn mond is hij geoordeeld, zoo is zijn oordeel, hij zelf heeft het geveld. Het was zoo klaar, dat Daniel, den droom hoorende, zich ontzette, bij een uur lang, vers 19. Verbazing en schrik maakten zich van hem meester, omdat zulk een groot oordeel over zulk een groot vorst kwam. Het haar zijns vleesches was te berge gerezen an verschrikking voor God. Eveneens was hij door schrik bevangen, toen hij zich genoodzaakt zeg de boodschapper te zijn van deze harde boodschap aan den koning, en hij had liever gehad dat die hem toegekomen was door iemand anders, daar hij zooveel gunsten van den koning ontvangen had, en wel verre van naar dien onheilsvollen dag te verlangen, vreest hij dien en de gedachte daaraan verontrust hem. De nakomelingen van den omgekomen zondaar zullen over zijnen dag verbaasd zijn, en de ouden, die hem zagen komen, met schrik bevangen worden, Job 18:20.
I. De inleiding tot de uitlegging is eene beleefdheid, die hij als hoveling tot den koning zegt. De koning bemerkte, dat hij daar stond, als iemand, die verbijsterd is, en, denkende, dat hij niet genegen was te spreken uit vrees hem te beleedigen, moedigde hij hem aan, openhartig en getrouw jegens hem te zijn: Laat u de droom en zijne uitlegging niet beroeren. Dat zegt hij, of,
1. Als een, die oprecht de waarheid wenschte te weten. Die de orakels van God raadpleegt, moet bereid zijn ze aan te nemen, zooals ze zijn, ‘t zij dat zij voor of tegen hem zijn, en dienovereenkomstig moet hij zijn dienaren verlof geven openhartig jegens hem te zijn. Of
2. Als een, die de waarheid verachtte, en haar het hoofd bood. Als wij zien hoe volkomen hij deze waarschuwing later in den wind sloeg, dat dit zijne bedoeling was: “Laat het u niet beroeren, want ik ben vast besloten, dat het mij niet beroeren zal, ook wil ik het niet ter harte nemen.” Maar, al is hij onverschillig voor zijne belangen, Daniël is het niet, en daarom spreekt hij den wensch uit: “De droom wedervare uwen hateren. Het kwaad, dat ik voorspel, moge neerkomen op het hoofd uwer vijanden, en niet op uw hoofd.” Hoewel Nebukadnezar een afgodendienaar was, een vervolger, en een verdrukker van het volk van God, toch was hij op ‘t oogenblik Daniels vorst, en daarom, al ziet Daniël in de toekomst, en al is hij op ‘t punt hem iets kwaads te voorspellen, hij mag hem toch geen kwaad toewenschen.
II. De uitlegging zelf is niets dan eene herhaling van den droom, met de toepassing op den koning zelf. “De boom, dien gij gezien hebt, die groot en sterk geworden was, vers 20, 21, dat zijt gij, o koning” En de koning zou dat met genoegen gehoord hebben, zooals vroeger: Gij zijt dat gouden hoofd, als er niets anders op volgde. Hij toont den koning zijn tegenwoordigen bloeienden toestand in den spiegel van zijn eigen droom: “Uwe grootheid is zo gewassen, dat zij zoo na aan den hemel reikt, als menschelijke grootheid bij mogelijkheid doen kan, en uwe heerschappij aan het einde des aardrijks”, Hoofdstuk 2:37. 38. “Het vonnis over den boom geveld, vers 23, is een besluit des Allerhoogsten, hetwelk over mijnen heer den koning komen zal”, vers 24. Hij moet niet alleen worden verwijderd van zijn troon, maar van de menschen verstooten, en nadat hij van zijn verstand beroofd, en hem eens beesten hart gegeven is, zal hij wonen bij het gedierte des velde, en hun lotgenoot zijn: men zal hem kruid als den ossen geven, en, evenals die, zal hij bij alle weer buiten zijn en van den dauw des hemels nat gemaakt worden, en dat, totdat er zeven tijden over hem voorbijgaan, dat wil zeggen, zeven jaren, en dan zal hij weten, dat de Allerhoogste heerschappij heeft, en, als hij tot de erkenning daarvangebracht is, zal hij in zijn koninkrijk hersteld worden, vers 26:”Uw koninkrijk zal u bestendig zijn, zal vast blijven als de stam met zijne wortelen in de aarde, en gij zult het hebben, nadat gij zult bekend hebben, dat de hemel heerscht.” God wordt hier de hemel genoemd, omdat Hij in den hemel Zijnen troon bevestigd heeft, Psalm 103:19, vandaar ziet Hij alle menschenkinderen, Psalm 33:13. Aangaande den hemel, de hemel is des Heeren, en de invloed, dien de zichtbare hemel op de aarde heeft, is bedoeld als eene flauwe voorstelling van de heerschappij, die de God des hemels uitoefent o ver deze lagere wereld, onze zonde wordt zonde tegen den hemel genoemd, Lukas 15:18. Alleen dan kunnen wij verwachten rustig genieten van ons recht op en onze heerschappij over beide, onszelf en anderen, wanneer wij Gods recht op en heerschappij over, ons en al wat wij hebben, plichtgetrouw erkennen.
III. Het slot van de uitlegging is de vrome raad, dien Daniël als profeet den koning geeft, vers 27. Of hij nu de uitlegging van den droom klaarblijkelijk ter harte nam, of niet, een goede raad was hier in elk geval van pas, indien hij onverschillig was, tot opwekking, indien hij bedroefd was, tot vertroosting, en dat is niet onbestaanbaar met den droom en zijne uitlegging want Daniël kan niet anders denken, dan dat alles voorwaardelijk was, evenals de voorspelling van Nineve’s verwoesting. Zie,
1. Hoe nederig hij zijn raad geeft, en met hoeveel teederheid en eerbied: “0 koning, laaf mijn raad u behagen, neem dien goedgunstig aan, als welgemeend, en uit liefde gegeven, en geef er geen verkeerde uitlegging aan.” Men moet zondaars hoffelijk behandelen tot hun eigen bestwil, en met eerbied smeeken, het goede deel te kiezen. De apostel bidt de menschen, het woord der vermaning te verdragen, Hebreeen 13:22. Wij meenen, dat er al veel gewonnen is, als men zich wil laten overhalen, om goeden raad vriendelijk aan te nemen, ja, zelfs als men allen geduldig verdragen wil.
2. Wat die raad is. Hij raadt hem niet aan, zich geneesmiddelen te laten voorschrijven, ter voorkoming van ziekte in het hoofd, maar om dien zondigen weg te verlaten, waarop hij wandelt, en om zijn leven te verbeteren. Hij deed zijn onderdanen onrecht aan en behandelde zijn bondgenooten niet goed, hij moet dat alles afbreken door gerechtigheid, door ieder te geven, wat hem toekomt, door gedaan onrecht te herstellen, en het recht geen geweld aan te doen door macht. Hij was hard geweest voor de armen, voor Gods armen, voor de arme Joden, en hij moet deze ongerechtigheden afbreken door dien armen genade te bewijzen, door medelijden te hebben met de verdrukten, door hen in vrijheid te stellen of hun gevangenschap degelijk te maken. Als wij berouw hebben, is het noodzakelijk, dat wij niet alleen aflaten van kwaad te doen, maar leeren goed te doen, niet alleen niemand onrecht te doen, maar goed te doen aan allen.
3. Met welk argument hij dezen raad kracht bijzet: Of er verlenging van uwen vrede wezen mocht. Al zou dit het oordeel niet geheel voorkomen, toch kon op deze wijze een uitstel verkregen worden, zooals Achab verkreeg door zijne vernedering, 1 Koningen 21:29. Het kan langer duren, eer het onheil komt, en het kan korter duren, eer het ophoudt, toch kan hij hem dat niet beloven maar het kon zijn. De waarschijnlijkheid dat een tijdelijk oordeel op die wijze voorkomen zal worden, is op zichzelf eene voldoende beweegreden tot een werk, dat op zichzelf zoo goed is als het aflaten van de zonde en de verbetering van ons leven, veel meer de zekerheid dat wij aan het eeuwig verderf ontkomen zullen. Dat zal de genezing van uwe verkeerdheid zijn,( aldus lezen sommigen het), zoo zal er een einde komen aan den twist, en alles zal wel zijn.