Daniël 4:34-37

Wij hebben hier Nebukadnezars herstel van zijne krankzinnigheid en de genezing van zijn verstand, ten einde der dagen, die bepaald waren, dat is, der zeven jaren. Al dien tijd bleef hij een gedenkteeken van Gods rechtvaardigheid en het zegeteeken van zijne overwinning op de kinderen der hoovaardij, en hij was dat in hoogere mate doordat hij met krankzinnigheid geslagen was, dan, indien hij op een oogenblik door den bliksem gedood was, toch was het eene gunst voor hem, dat hij in het leven bleef want, zoolang er leven is, is er hoop, dat wie God nog zullen loven, zooals hier het geval was: Ten einde dezer dagen (zegt hij) hief ik mijne oogen op ten hemel, vers 34, keek niet langer naar den grond, als een dier, maar begon omhoog te zien, als een mensch. Os homini sublime dedit-De hemel gaf den mensch het gezicht naar boven. Maar dat was niet alles, hij zag omhoog als een vroom man, als een boetvaardig, nederig smeekeling om genade, daar hij misschien nooit vóór dien tijd besef gehad had van zijn ellende. En nu,

I. Heeft hij het gebruik van zijne rede in zoover teruggekregen, dat hij er God mee verheerlijkt, en zich vernedert onder Zijne machtige hand. Hem was gezegd, dat hij in zijn treurigen toestand blijven zou, totdat hij bekende, dat de Allerhoogste heerschappij heeft, en hier blijkt dat hij zoover gekomen is: Mijn verstand kwam weder in mij, en ik loofde den Allerhoogste. Te recht kan men als onverstandiger beschouwen die God niet loven en prijzen, en niemand maakt het rechte gebruik van zijn verstand, voordat hij godsdienstig begint te zijn, ook leeft niemand als een mensch, die niet reeft ter eere Gods. Zooals de rede de grondslag of het onderwerp van den godsdienst is (zoodat schepselen, die geen rede hebben, niet tot godsdienst in staat zijn), zoo is de godsdienst de kroon en de heerlijkheid der rede, en wij hebben ons verstand tevergeefs, en zullen wenschen, dat wij het nooit gehad hadden, als wij er God niet mee verheerlijken. Het was. het eerste werk van Nebukadnezars teruggekeerd verstand, en, toen hij het zoo gebruikte, toen en niet eer, was hij bekwaam tot alle ander gebruik ervan. En voordat hij langen tijd buiten staat was geweest het voor andere doeleinden te gebruiken, was hij er niet toe te brengen, het hiervoor te gebruiken, wat het belangrijkste is waartoe ons de rede gegeven is. Zijne dwaasheid was het middel, waardoor hij wijs werd. Hij werd niet hersteld door zijn droom van dit voordeel, dat even spoedig vergeten was als de droom, maar hij moet het ondergaan, en dan wordt het voor zijn oor geopenbaard ter tucht. Om hem tot zichzelf te brengen, moet hij eerst buiten zichzelf zijn. En daaruit blijkt, dat de goede gedachten, die in zijn geest waren, en het goede werk, dat daar gewrocht werd, niet uit hem zelf waren (want hij was zichzelf niet meer), maar dat het Gods gave was. Laat ons zien, tot welke erkenning Nebukadnezar tenslotte werkelijk gebracht werd, en daaruit kunnen wij leeren, wat wij van God gelooven moeten.

1. Dat de Allerhoogste God de Eeuwiglevende is, en dat Zijn wezen niet veranderlijk of tijdelijk is, want Hij bestaat uit Zichzelf. Zijne vleiers begroetten hem dikwijls met: O koning, leef in eeuwigheid Maar hij is nu overtuigd, dat geen koning eeuwig leeft, maar Israëls God alleen die steeds dezelfde is.

2. Dat Zijn koninkrijk, als Hij zelf, van geslacht tot geslacht, en Zijne heerschappij een eeuwige heerschappij is, er is geen opvolging, geen omwenteling in Zijn koninkrijk. Zooals Hij heeft, zoo regeert Hij, in eeuwigheid, en er is geen einde aan Zijne heerschappij.

3. Dat alle de inwoners der aarde bij Hem als niets geacht zijn. Hij heeft hen niet noodig, en hij houdt geen rekening met hen. De grootste der menschen zijn, in vergelijking met Hem minder dan niets. Die hooge gedachten hebben van God, hebben lage gedachten van zichzelf.

4. Dat Zijn koninkrijk algemeen is, en beide het heir des hemels en de inwoners der aarde, Zijne onderdanen zijn, en onder Zijn bedwang en toezicht staan. Beide, engelen en menschen worden door Hem gebruikt, en zijn Hem rekenschap schuldig, de hoogste engel is niet boven Zijne macht, erf de minste van de kinderen der menschen niet beneden Zijne aandacht. De engelen des hemels zijn Zijne legerscharen, de inwoners der aarde Zijne rentmeesters.

5. Dat Zijne macht onweerstaanbaar is, en Zijne souvereiniteit onbeperkt, want Hij doet naar Zijnen wil, overeenkomstig Zijn plan en bedoeling, naar Zijn raad en besluit. Hij doet wat Hem behaagt, wat Hij besloten heeft, dat voert Hij uit, en niemand kan Zijn wil weerstaan? Zijn raad veranderen, of Zijne hand afslaan of tot Hem zeggen: Wat doet Gij? Niemand kan aan Zijne daden paal en perk stellen, de bedoeling ervan doorgronden, of naar de reden er van vragen. Wee hem, die met zijn Maker twist, die tot Hem zegt: Wat doet Gij? of, waarom doet Gij deze dingen?

6. Dat alles wat God doet, wel gedaan is: Zijne werken zijn waarheid, want zij komen overeen met Zijne woorden: Zijne paden zijn gerichten, beide, wijs en rechtvaardig, in nauwkeurige samenstemming met de regelen van wijsheid en billijkheid, en er is geen aanmerking op te maken.

7. Dat Hij macht heeft om den hooghartigste Zijner vijanden te vernederen, wanneer Hij handelt als zijn vijand of mededinger: Hij is machtig te vernederen degenen, die in hoogmoed wandelen, vers 37, Hij is in staat af te rekenen met degenen, die het meeste vertrouwen hebben op hun eigen kracht om met Hem te twisten.

II. Hij heeft het gebruik van zijne rede zoover teruggekregen, dat hij opnieuw de genoegens van zijn herstelden voorspoed smaken kan, vers 36: Ter zelfder tijd kwam mijn verstand weder in mij, hij had tevoren gezegd, vers 34: dat zijn verstand weder in hem kwam, en hier zegt hij het opnieuw, want het gebruik van ons verstand is eene gave, waarvoor wij nooit dankbaar genoeg kunnen zijn. Nu zochten zijne geweldigen hem, hij had niet noodig hen te zoeken, en zij bemerkten spoedig, dat hij niet alleen zijn verstand herkregen had en weer bekwaam was om te regeeren, maar dat hij meer dan zijn verstand herkregen had en beter dan ooit in staat was om te regeeren. Het is waarschijnlijk, dat zijn droom en de uitlegging er van welbekend waren, en veel besproken aan het hof, en, daar het eerste deel van de voorspelling vervuld was, namelijk dat hij krankzinnig zou worden, twijfelden zij er niet aan, dat hij, overeenkomstig de voorspelling aan het einde van zeven jaren, herstellen zou, en, daarop vertrouwende, waren zij, na afloop van dien tijd, gereed hem te verwelkomen, en toen kwam zijne majesteit en glans weder op hem, evenals vóór zijne krankzinnigheid. Hij wordt nu even krachtig in zijn koninkrijk bevestigd, alsof hij het nooit verloren had. Hij wordt dwaas, opdat hij wijs mag worden, wijzer dan ooit,. en hij, die nog kort tevoren in diepten van schande en ellende verkeerde, hem wordt grooter heerlijkheid toegevoegd, meer dan hij bezat, toen hij van koninkrijk tot koninkrijk trok, veroverende en om te veroveren.

1. Als iemand er toe komt God te eeren, in ‘t bijzonder door eene boetvaardige belijdenis van zonden, en een geloovige erkenning van Zijne souvereiniteit, dan, en niet eer, mag hij verwachten, dat God hem eeren zal, hem niet alleen herstellen zal in de waardigheid, door de zonde van den eersten Adam verloren, maar hem ook grooter heerlijkheid toevoegen uit de gerechtigheid en genade van den tweeden Adam.

2. Beproevingen duren niet langer den noodzakelijk is voor het werk, waartoe zij gezonden zijn. Als deze vorst er toe gebracht is om Gods heerschappij over hem te erkennen, dan wordt hij hersteld in de heerschappij over zichzelf.

3. Ieder bericht, dat wij geven van Gods leidingen met ons, moet besluiten met Zijn lof. Als Nebukadnezar in zijn koninkrijk hersteld is, prijst en verhoogt en verheerlijkt hij den Koning des hemels, vers 37, voordat hij overgaat tot de zaken dezer wereld. Daarom hebben wij ons verstand, opdat wij in staat mogen zijn, Hem te prijzen en daarvoor onzen voorspoed, opdat wij reden mogen hebben, Hem te loven.

Het was niet lang daarna, dat Nebukadnezars leven en regeering een einde nam. Abydenus, die aangehaald wordt door Eusebius, Praep, Evang. 1:9, verhaalt uit de overlevering der Chaldeën dat hij op zijn sterfbed de inneming van Babel door Cyrus voorspeld heeft. Of hij volhard heeft in denzelfden goeden geest, waarin hij hier schijnt geweest te zijn, wordt niet bericht, maar uit niets blijkt, dat hij niet volhard zou hebben, en, als zulk een groot godslasteraar en vervolger genade vond, dan was hij toch niet de laatste. En, als wij de christelijke liefde zoover mogen uitstrekken, te hopen, dat dat het geval was, dan moeten wij de vrije genade bewonderen, waardoor hij een tijd lang zijn verstand verloor, opdat hij zijne ziel voor eeuwig zou behouden.

Comments are closed.