I. Hier hebben wij den diepen indruk, dien dit visioen op den profeet maakte. God eerde hem daarmee en gaf hem voldoening, maar niet zonder groote smart en ontroering, vers 15:Mij Daniel, werd mijn geest doorstoken, in het midden van het lichaam. Het woord, dat hier voor lichaam gebruikt wordt, beteekent eigenlijk scheede, want het lichaam is voor de ziel niet anders, zij is het wapen, voor haar moeten wij voornamelijk zorg dragen. De gezichten mijns hoofde verschrikten mij, en wederom, vers 28, Mijne gedachten verschrikten mij zeer. De wijze waarop deze dingen hem geopenbaard werden overstelpte hem en vergde zooveel van zijne gedachten, dat de kracht hem ontzonk, en de zinsverrukking, waarin hij was, vermoeide en verzwakte hem. De dingen zelf, die geopenbaard werden, verbaasden en ontzetten hem, en brachten hem in verwarring, totdat hij langzamerhand zich herstelde en weer meester werd over zichzelf, en de vertroostingen van het visioen tegenover de verschrikkingen er van plaatste.
II. Zijn ernstig verlangen om de bedoeling er van te verstaan, vers 16:Ik naderde tot eenen dergenen, die daar stonden, eenen der engelen, die in het gevolg van den Zoon des menschen verschenen was, en verzocht van hem de zekerheid over dit alles, de ware beteekenis el bedoeling. Het is iets zeer begeerlijks, de rechte en volle beteekenis te vatten van wat wij zien en hooren van God, en zij, die dat leeren willen moeten er om vragen in volhardend en vurig gebed en door ten uiterste te doorzoeken, wat te doorzoeken is.
III. Den sleutel, die hem gegeven werd, om hem dit visioen te doen verstaan. De engel zeide hem, en zeide het zoo duidelijk, dat hij hem de uitlegging dezer zaken te kennen gaf, en hem zoodoende wat geruster maakte.
1. De groote dieren zijn groote koningen en hun rijken, die uit de aarde opstaan zullen, zooals die dieren uit de zee, vers 17. Zij zijn terrae filii-uit de aarde, hun reuk is aardsch, en hun oorsprong is uit het stof, zij zijn van de aarde aardsch, en zij zijn in het stof geschreven en tot stof zullen zij wederkeeren.
2. De eerste drie dieren begrijpt Daniël tamelijk wel, maar over het vierde dier wenscht hij beter ingelicht te worden, omdat het zooveel van de andere verschilde, en schrikkelijk en gruwelijk was, en dat niet alleen, maar ook zeer boosaardig want het at en verbrijzelde, vers 19. Misschien was het dat, wat Daniël zulk een schrik aanjoeg, en dit deel van de gezichten zijns hoofde verontrusten hem meer dan iets anders. Maar vooral verlangde hij te weten, wat de kleine hoorn was, die oogen had, en een mond, groote dingen sprekende, en welks gelaat minder vrees toonde en geduchter was dan dat zijner metgezellen, vers 20. En hiernaar vroeg hij met de meeste belangstelling, omdat deze hoorn het was, die krijg veerde tegen de heiligen en die overmocht.
Zoolang voorgesteld wordt, hoe de kinderen der menschen krijg voeren tegen elkander en elkander overwinnen, toont de profeet niet zooveel belangstelling de potscherf moge met aarden potscherven twisten, zoodat zij elkander vernietigen, maar als zij krijg voeren tegen de heiligen, als de kostelijke kinderen Zions, tegen fijn goud geschat, als aarden flesschen gebroken worden, dan is het tijd om te vragen: Wat is daarvan de bedoeling? Zal de Heer Zijn volk verwerpen? Zal hij dulden, dat hun vijanden hen vertreden en over hen triomfeeren? Wat is diezelfde hoorn, die de heiligen overmogen zal? Hierop antwoordt zijn gids, vers 23-25, dat het vierde dier het vierde rijk is, dat de gansche aarde zal opeten, of het heele land, zooals ook gelezen kan worden. Dat de tien hoornen tien koningen zijn, en de kleine hoorn een koning is, die drie koningen ten onder brengen en God en Zijn volk zeer hoonen zal, en, dat hij zal handelen,
a. Zeer goddeloos tegen God. Hij zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, Hem, Zijne macht en rechtvaardigheid niet achtende.
b. Zeer tiranniek tegen het volk van God. Hij zal de heiligen der hooge plaatsen verstoren, hij zal ze niet dadelijk afsnijden, maar hen door langdurige onderdrukking en een onafgebroken harde behandeling verstoren, hun vermogen doen slinken en hun gezinnen verzwakken. Het plan van Satan was de heiligen der hooge plaatsen te verstoren, opdat zij niet meer geducht werden, maar de poging is ijdel, want zoolang de wereld blijft bestaan, zal God er eene kerk hebben. Hij zal meenen de tijden en de wet te veranderen, al de geboden en instellingen van den godsdienst te vernietigen en iedereen te dwingen om precies te doen en te zeggen, wat hij wil. Hij zal wetten en zeden, zoo menschelijke als goddelijke, met voeten treden. Diruit, aedificat, mutat quadrata, rotundis-Hij breekt af, bouwt op, maakt van vierkant rond, alsof hij ook de ordinantiën van den hemel kon veranderen. En in deze vermetele pogingen zal hij een tijd lang voorspoedig zijn en slagen, zij zullen in zijne hand gegeven worden tot eenen tijd en tijden en een gedeelte eens tijds, dat is, drie en een half jaar lang, de beroemde profetische tijdmaat, die wij in de Openbaring ontmoeten, die somtijds twee en veertig maanden genoemd wordt, en soms twaalfhonderd zestig dagen, wat op hetzelfde neerkomt. Maar ten einde van dien tijd zal het gericht zitten en zijne heerschappij wegnemen, vers 26, wat de uitlegging is van vers 11, dat namelijk het aller gedood en zijn lichaam verdaan wordt. En, zooals Jozef Mede vers 12 leest, aangaande het overige van het dier, die tien hoornen, in ‘t bijzonder de kleine grootsprekende hoorn, zooals hij dien noemt, hun heerschappij werd weggenomen. Nu is de vraag: Wie is deze vijand, wiens opkomst, heerschappij en ondergang hier voorspeld worden? De uitleggers zijn het er niet over eens. Sommigen meenen, dat het vierde rijk dat der Seleuciden is, en de kleine hoorn Antiochus, en houden de geschiedenis van de Maccabeeën voor de vervulling van dit alles, onder anderen Jonias, Piscator, Polanus, Broughton, en vele anderen: maar anderer meenen, dat het vierde rijk dat der Romeinen is en de kleine hoorn Julius Caesar, en de keizers, die hem opvolgden, zegt Calvijn, de antichrist, de caesaropapie, zegt Jozef Mede, de ongerechtige, die evenals deze kleine hoorn, teniet gemaakt zal worden door de verschijning van Christus’ toekomst. De paus maakt aanspraak op de macht de tijden en de wet te veranderen, potestus autokratorike-absolute en despotische macht, zooals hij het noemt. Anderen maken van allen kleinen hoorn het Turksche rijk, onder anderer Luther, Vatablus, en anderen. Nu kan ik niet bewijzen, dat een van allen ongelijk heeft, en daarom, sinds profetieën soms vele malen vervuld worden, en wij de Schrift haar volle beteekenis moeten geven, in dit als in menig ander geschilpunt, ben ik bereid toe te stemmen, dat zij beide gelijk hebben, en dat deze profetie in de eerste plaats betrekking heeft op het Syrische rijk, en bestemd was voor de bemoediging van de Joden die onder Antiochus te lijden hadden, opdat zie mochten zien, dat ook deze treurige tijden voorzegd waren, maar tevens de heerlijke einduitkomst verwachten, en de eindelijke vernedering van hun trotsche verdrukkers, en, wat het beste van alles is, dat zij niet lang daarna, de oprichting van het koninkrijk van den Messias in deze wereld zouden verwachten, zooals vroegere profeten gewoon waren het volk van God in zijn ellende daarmee te troosten. Maar zij reikt verder, en voorspelt dezelfde en vervolgingen en woede van de Romeinsche heidenen, en niet minder onder het pauselijk Rome, tegen den christelijken godsdienst, als van Antiochus tegen de vrome Joden en hun godsdienst. En Johannes zinspeelt in vele bijzonderheden klaarblijkelijk op deze visioenen van Daniël, in die visioenen van hem zelf, die in de eerste plaats op Rome wijzen.
3. Een blij vooruitzicht wordt hem gegeven van de almacht van Gods koninkrijk onder de menschen en zijn eindelijke overwinning van allen tegenstand. En het is zeer opmerkelijk, dat te midden van het geweld en de woede der vijanden, dit plotseling tusschengevoegd wordt, vers 18, en wederom vers 22, voordat het in den loop van het visioen vertolkt wordt, vers 26, 27.
En dit heeft ook betrekking op
a. De voorspoedige dagen van de Joodsche kerk, nadat zij den storm onder Antiochus had doorstaan, en op de macht, die de Maccabeen over hun vijanden verkregen.
b. Op de oprichting van het rijk van den Messias in de wereld door de prediking van het Evangelie. Tot een oordeel is Jezus in deze wereld gekomen, om door Zijn Geest te heerschen, en al Zijne heiligen tot koningen en priesters te maken. Gode en zijnen Vader.
c. Op de tweede komst van Jezus Christus, wanneer de heiligen de wereld zullen oordeelen, met Hem op Zijnen troon zullen zitten en juichen in de volkomen terneerwerping van het rijk des duivels. Laat ons zien, wat hier voorspeld wordt.
d. De Oude van dagen zal komen, vers 22. God zal de wereld oordeelen door Zijn Zoon, wien Hij al het oordeel gegeven heeft, en Hij komt voor de verlossing van Zijn verdrukt volk, Hij komt voor de oprichting van Zijn koninkrijk in deze wereld.
e. Het gericht zal zitten, vers 26. God zal het duidelijk maken, dat Hij op de aarde richt, en beide, in wijsheid en in billijkheid de rechtvaardige twistzaak Zijns volks twisten zal. Op den grooten dag zal Hij den aardbodem rechtvaardiglijk oordeelen door eenen Man, dien hij daartoe verordineerd heeft.
f. Men zal de heerschappij van den vijand wegnemen, vers 26. Alle vijanden van Christus zullen tot eene voetbank voor Zijne voeten gemaakt worden, en zullen tot het einde toe verdaan en teniet gemaakt worden, deze woorden gebruikt de apostel van den mensch der zonde, 2 Thessalonicenzen 2:8. Hij zal door den geest van Christus’ mond verdaan, en door de verschijning Zijner toekomst teniet gemaakt worden.
g. Het gericht zal gegeven worden aan de heiligen der hooge plaatsen. Aan de apostelen is de prediking toevertrouwd van een Evangelie, waardoor de wereld zal geoordeeld worden Alle heiligen veroordeelen door hun geloof en gehoorzaamheid eene ongeloovige en ongehoorzame wereld, in Christus hun Hoofd zullen zij de wereld oordeelen, zullen zij de twaalf geslachten Israëls oordeelen, Mattheus 19:28. Zie, hoeveel reden wij hebben om te eeren die den Heere vreezen, hoe laag en verachtelijk de heiligen nu in het oog der wereld mogen schijnen, en hoeveel verachting over hen uitgestort wordt, zij zijn toch de heiliger der hooge plaatsen, zij zijn nabij God en Hem dierbaar, en Hij erkent hen als de Zijnen, en het gericht is hun gegeven.
h. Waar de meeste nadruk op gelegd wordt, is, dat de heiligen der hooge plaatsen het koninkrijk zullen ontvangen en het rijk bezitten tot in der eeuwigheid, vers 18. En wederom, vers 22:De bestemde tijd kwam, dat de heiligen het rijk bezaten. En wederom, vers 27: Het rijk en de heerschappij en de grootheid der koninkrijken onder den ganschen hemel zal gegeven worden aan het volk der heiligen der hooge plaatsen. Het zij verre van ons hieruit af te leiden, dat de heerschappij gefundeerd is op de genade, of dat het iemand het recht geeft, onder voorwendsel van heiligheid, zich van het koningschap meester te maken. Nee, het rijk van Christus is niet van deze wereld, maar dit beteekent de geestelijke heerschappij van de heiligen over hun eigen lusten en gebreken, hun overwinningen op Satan en zijne beproevingen, en de triomfen van de martelaren over den dood en zijne verschrikkingen. Eveneens is het eene belofte van de oprichting des koninkrijks van het Evangelie, van het koninkrijk van licht, heiligheid en liefde, het rijk der genade, welks voorrechten en vertroostingen nu, onder den hemel de eerstelingen en het onderpand zullen zijn van het koninkrijk der heerlijkheid in den hemel. Toen het keizerrijk christelijk werd, en vorsten hun macht gebruikten tot verdediging en bevordering van het Christendom, toen bezaten de heiligen het rijk. De heiligen heerschen doordat de Geest in hen heerscht, en dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof, en door de koninkrijken dezer wereld tot het koninkrijk van Christus te maken. Maar de volledige vervulling hiervan zal zijn de eeuwige gelukzaligheid der heiligen, het koninkrijk, dat niet bewogen kan worden, dat wij, naar Zijne belofte, verwachten, de kroon der heerlijkheid, die niet verwelkt-dat is het eeuwige rijk. Zie welk een nadruk hierop gelegd wordt, vers 18. De heiligen zullen het koninkrijk bezitten tot in der eeuwigheid, ja tot in eeuwigheid der eeuwigheden, en de reden is, dat Hij, wiens heiligen zij zijn, de Allerhoogste en Zijn rijk een eeuwig rijk is, vers 27. Het zijne is het, en daarom zal het het hunne ook zijn.
Omdat Ik leef, zalf gij leven, Johannes 14:19. Zijn rijk is het hunne, zij beschouwen Zijne verheffing als de hunne, en verlangen geen grooter eer en voldoening voor zich dan dat alle heerschappijen hem eeren en gehoorzamen, wat gebeuren zal, vers 27. Zij zullen tot onderwerping gebracht worden aan Zijn gouden scepter of tot vernietiging onder Zijne ijzeren roede.
Aan het slot zegt Daniël ons, welken indruk dit visioen op hem maakte, het overstelpte zijn geest in zulk eene mate, dat zijn glans veranderde en hij er bleek uitzag, maar, hij bewaarde dat woord in zijn hart. Het hart moet de schatkist en het magazijn der goddelijke dingen zijn, daar moeten wij Gods woord bewaren, zooals de maagd Maria de woorden van Christus bewaarde, Lukas 2:51. Daniël bewaarde het woord in zijn hart met de bedoeling, het niet aan de kerk te onthouden, maar het voor de kerk te bewaren, opdat hij, hetgeen hij van den Heer ontvangen had, volledig en getrouw aan het volk mocht overgeven. Het betaamt Gods profeten en dienaren, de dingen van God in hun geest te bewaren, en ze daar wel te overdenken Indien wij Gods woord gereed willen hebben op onze lippen, als wij het gebruiken moeten, moeten wij het ten allen tijde in ons hart bewaren.