Hier is,
I. De treurige nacht, dien de koning doorbracht, om Daniels wil, vers 18. Hij had weliswaar gezegd, dat God hem uit het gevaar verlossen zou, maar te gelijker tijd kon hij zichzelf niet vergeven, dat hij hem in gevaar gebracht had, en het zou rechtvaardig van God zijn, hem van een vriend te berooven, dien hij zelf zoo wreed mishandeld had. Hij ging naar zijn paleis, ontevreden op zichzelf om wat hij gedaan had, en zich onwijs en onrechtvaardig noemende omdat hij zich niet gehouden had aan de wet van God en der natuur, non obstante-in strijd met de wet van Meden en Perzen. Hij at niet, maar overnachtte nuchteren, zijn hart was vol smart en vrees. Hij verbood alle muziek, niets is onaangenamer den gezang voor een bezwaard hart. Hij ging naar bed, maar sliep niet, hij wierp zich om en om tot het aanbreken van den dag. Het beste middel voor goede nachtrust is het bezit van een goed geweten, dan kunnen wij in vrede nederliggen.
II. Het bezorgde onderzoek, dat hij den volgenden morgen naar Daniel instelde, vers 19, 20. Hij was vroeg op, in den vroegen morgenstond, want hoe kon hij in bed liggen als hij niet kon slapen, droomende van Daniel en ook niet, rustig wakker liggende, aan hem denken? En zoodra hij op was, ging hij met haast tot-den kuil der leeuwen, want hij was niet tevreden met een dienaar tot Daniel te zenden (dat zou geen genoegzaam blijk van zijne genegenheid voor Daniël zijn), en ook had hij geen geduld om te wachten, totdat de dienaar terug kon zijn. Als hij bij den kuil komt, niet zonder hoop, dat God genadig opgedaan gemaakt heeft, wat hij in zijne goddeloosheid gedaan had, roept hij met droeve stem, als een, die vol smart en verdriet is: O Daniel! leeft gij nog? Hij verlangt het te weten, en toch heeft hij nu de vraag te doen, vreezende, dat het gebrul der leeuwen om meer voedsel het antwoord zal zijn: O Daniel! gij knecht des levenden Gods, heeft uw God, dien gij geduriglijk eert, doen blijken dat Hij in staat was u van de leeuwen te verlossen? Als hij goed begreep, wat hij zelf zei, als hij van den levenden God sprak dan kon hij twijfelen aan zijn macht om Daniël in ‘t leven te behouden, want Hij, die ‘t leven in zichzelf heeft, maakt levend, dien Hij wil, maar heeft Hij het in dit geval gepast geoordeeld Zijne macht te toonen? Waar hij aan twijfelde, daar zijn wij zeker van, dat de knechten van den levenden God een Meester hebben, die wel in staat is hen te beschermen en in Zijn dienst te ondersteunen.
III. Het blijde nieuws, dat hij verneemt-dat Daniël in leven is, gezond en wel, en onbeschadigd in den kuil der leeuwen, vers 21,22. Daniel kende de stem des konings, hoewel die stem nu bedroefd was, en sprak hem aan met al het ontzag en den eerbied, dien hij hem schuldig was: O koning! leef in eeuwigheid Hij maakt hem geen verwijt van zijne onvriendelijkheid tegen hem, en de gemakkelijkheid, waarmee hij aan de boosheid der vervolgers had toegegeven, maar. om te toonen, dat hij hem van harte vergeven had, komt hij hem met goede wenschen tegemoet. Hun, die ons kwaad gedaan hebben, moeten wij daar geen verwijt van maken, als wij weten, dat zij het met tegenzin deden, en er zichzelf verwijten over maken. Het bericht, dat Daniel den koning geeft, is zeer aangenaam, het is een triomfantelijk bericht.
1. God heeft zijn leven door een wonder gespaard. Darius had Hem Daniëls God genoemd, uw God, dien gij eert, waarop Daniels antwoord als ‘t ware de echo is: Ja, Hij is mijn God, dien ik erken, en die mij erkent, want Hij heeft Zijnen engel gezonden. Hetzelfde schitterende en heerlijke Wezen, dat, in de gedaante van een zoon der goden bij de drie jongelingen in den vurigen oven gezien was, had Daniël bezocht en, zooals waarschijnlijk is, den duisteren kuil verlicht, en Daniël den heelen nacht gezelschap gehouden, en had den muil der leeuwen toegesloten, zoodat zij hem niet beschadigd hadden. De tegenwoordigheid van den Engel maakte zelfs den kuil der leeuwen tot zijn sterkte, zijn paleis, zijn paradijs, nooit van zijn leven had hij een beter nacht gehad. Zie, hoe God macht heeft over de wildste schepselen, en geloof, dat Hij macht heeft om den brieschenden leeuw in bedwang te houden, die rondgaat, zoekende, wat hij zou mogen verslinden, en te beletten hem te beschadigen, die de Zijne zijn. Zie, hoe God zorgt voor Zijne trouwe vereerders, vooral wanneer Hij ze oproept om voor Hem te lijden. Als Hij hunne ziel van de zonde bewaart, hunne ziel met Zijn vrede troost, en hunne ziel tot Zich neemt, stopt Hij inderdaad den muil der leeuwen toe, zoodat zij er niet door beschadigd kunnen worden. Zie hoe de engelen bereid zijn om hun diensten te bewijzen tot welzijn van Gods volk, want zij erkennen, dat zij hun mededienstknechten zijn.
2. God heeft daarin zijne twistzaak getwist. Hij werd aan den koning voorgesteld, als hem en zijne regeering niet toegedaan. Wij vinden niet, dat hij iets tot zijne rechtvaardiging gezegd heeft, maar hij liet het aan God over zijne onschuld aan het licht te brengen, en Hij deed het werkelijk, door een wonder te werken voor zijn behoud. In wat Daniel gedaan had, had hij noch God noch den koning beledigd, Voor Hem, tot Wien ik bad, is onschuld in mij geworden. Hij maakt geen aanspraak op verdienstelijkheid of uitnemendheid, maar het getuigenis van zijn geweten betreffende zijne oprechtheid is zijn troost. Ook heb ik tegen u, o koning, geen misdaad begaan, noch beleediging bedoeld.
IV. Het ontslag van Daniël uit zijne opsluiting. Zijne vervolgers moeten wel erkennen, dat aan de wet voldaan is, al zijn zij het niet, of, is zij veranderd, dan is het door eene hoogere macht geschied dan die der Meden en Perzen, en daarom kan men er niets tegen inbrengen, dat Daniël uit den kuil der leeuwen gehaald wordt, vers 23:Toen werd de koning bij zichzelven zeer vroolijk, omdat hij hem levend vond, en gaf dadelijk bevel, dat men hem uit den kuil trekken zoude, evenals Jeremia uit de gevangenis, en, toen zij hem bezagen, werd geen schade aan hem bevonden, hij was nergens gekneusd of geschaafd, maar volkomen bewaard gebleven, dewijl hij in zijnen God geloofd had. Zij, die kloek en blijmoedig vertrouwen, dat God hen beschermen zal op den weg van hun plicht, zullen nooit beschaamd worden in het vertrouwen op Hem, maar zullen Hem altijd bevinden eene hulp in nood.
V. De verwijzing van zijne vervolgers naar dezelfde gevangenis of liever dezelfde gerechtsplaats, vers 24. Darius wordt bezield door dit wonder, voor Daniel gewrocht, en begint nu moed te vatten en zelfstandig te handelen. Zij, die niet wilden dulden, dat Daniël gratie kreeg, zullen, nu God hem verlost heeft, zijne wraak gevoelen, en hij wilde recht doen voor God, die genade gehad had voor hem. Nu Daniëls onschuld aan den dag gekomen is, en de Hemel zelf hem vrijgesproken heeft, zullen zijne beschuldigers dezelfde straf ondergaan, die zij voor hem uitgezocht hadden, volgens de wet der wedervergelding, tegen valsche beschuldigers gemaakt, Deuteronomium 19:18, 19. Als zoodanig moesten zij beschouwd worden, nu Daniel onschuldig gebleken was, want, hoewel het feit waar was, was het toch geen overtreding. Zij werden in den kuil der leeuwen geworpen, wat misschien eene straf was, pas door hen zelf uitgevonden, in elk geval was het wat zij in hun boosheid voor Daniel bedoeld hadden. Nec lex est iustior ulla quam necis artifices arte perire sua -Er is geen rechtvaardiger wet, dan die dat de uitvinder eener wreede straf er zelf door gedood wordt, Psalm 7:16, 17, 9:16, 17. En nu wordt Salomo’s opmerking bewaarheid, Spreuk. 11:8. De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd en de goddelooze komt in zijne plaats. Bij dit strafgericht valt op te merken
1. Des konings strengheid, daar hij hun vrouwen en kinderen met hen voor de leeuwen liet werpen. Hoe rechtvaardig zijn Gods inzettingen boven die der kinderen! Want God beval, dat de kinderen niet zouden sterven voor de zonden hunner vaderen, Deuteronomium 24:16. Toch werden zij in buitengewone gevallen ter dood gebracht, als dat van Achan, Saul en Haman.
2. De bloeddorst der leeuwen. Zij kwamen niet op den grond des kuils, of de leeuwen heerschten over hen en verscheurden hen zonder verwijl. Dit bevestigde het wonder, waardoor Daniël gespaard was en maakte het nog grooter, want hieruit bleek, dat het niet was, omdat zij geen honger hadden, maar omdat het hun niet toegelaten werd. Bloedhonden, die gemuilband worden, zijn te bloeddorstiger, als de muilband afgenomen wordt, zoo was het ook met deze leeuwen. En de Heere is bekend door de oordeelen, die Hij houdt.