Genesis 19:12-14

Hier hebben wij de voorbereiding voor Lots redding.

I. Er wordt hem kennis gegeven van Sodoms naderend verderf, vers 13. Wij gaan deze plaats verderven. De heilige engelen zijn de dienaren van Gods toorn tot verderfenis van de zondaren, zowel als van Zijn genade tot bewaring en uitredding van Zijn volk. In die zin worden de goede engelen boden des kwaads, Psalm 78. 49

II. Hem wordt bevolen hiervan kennis te geven aan zijn vrienden en betrekkingen, opdat zij, indien zij het wilden, met hem gered zouden worden, vers 12. “Wie hebt gij hier nog meer, over wie gij in zorg zijt of in wie gij belangstelt? Indien gij dezulken hebt zo deel hun mee wat er staat te geschieden.” Hierin nu ligt opgesloten:

1. Het gebod van een grote plicht, welke hierin bestond, dat hij alles moest doen wat hij kon om hen, die hem omringden, te redden, als brandhouten uit het vuur te rukken. Zij, die door genade zelf uit een zondige toestand verlost zijn, moeten doen wat zij kunnen om anderen, inzonderheid hun bloedverwanten, te redden.

2. De aanbieding van een grote gunst. Zij vragen niet, of hij ook enkele rechtvaardigen kende in de stad, die het behoorlijk zou zijn te redden, zij weten, dat die er niet zijn, maar zij vragen wat hij er voor verwanten heeft, opdat dezen, rechtvaardig of niet rechtvaardig, met hem gered zouden worden. Het gaat slechte mensen soms goed in deze wereld om wille van hun vrome bloedverwanten. Het is goed om verwant te zijn aan een Godvruchtige.

III. Dienovereenkomstig wendt hij zich tot zijn schoonzonen, vers 14. Merk op:

1. Hoe Lot hen eerlijk gewaarschuwd heeft. Maakt u op, gaat uit deze plaats. Die wijze van uitdrukking is levendig en opschrikkend. Het was geen tijd om te beuzelen, het verderf was aan de deur. Zij hadden niet, zoals de Ninevieten, veertig dagen om zich nog te bekeren. Nu of nooit moeten zij zich redden. Te middernacht werd dit geroep aangeheven. Zodanig is onze roepstem tot de onbekeerden: Bekeert u en leeft.

2. Hoe zij zijn waarschuwing minachtten. Hij was in de ogen van zijn schoonzonen als jokkende. Zij dachten misschien dat de aanval, die de Sodomieten op zijn huis gedaan hadden, zijn verstand had verbijsterd, hem zulk een schrik had aangejaagd dat hij niet wist wat hij zei, of wel, zij dachten dat hij met hen schertste. Zij, die een vrolijk leven leidden, met alles schertsten en lachten, achtten dat dit ook een scherts, een grap was, en zo zijn zij in de verwoesting omgekomen. Zo zijn er nog velen, die heel luchthartig blijven als zij gewaarschuwd worden voor de ellende en het gevaar, waarin zij zich bevinden, zij denken dat hun leraren met hen schertsen, zulken zullen omkomen, en dan is hun bloed op hun hoofd.

Comments are closed.