1. Merk op dat bondgenootschappen in zonde gewis verbroken zullen worden, en niet zullen baten
tot bescherming van de zondaren. Al ware het hand aan hand, al zijn er ook velen, die door hun praktijken samenwerken om de goddeloosheid te ondersteunen, en die zich verbinden om elkaar bij
te staan in haar te verdedigen tegen al de aanvallen van deugd en gerechtigheid, hoewel zij met elkaar in verbond zijn tot ondersteuning en bevordering ervan, hoewel slechte kinderen in de voetstappen treden van slechte ouders en besloten zijn om die handel aan te houden in trotsering van
de Godsdienst, zal dit alles hen toch niet beschermen tegen de gerechtigheid van God, zij zullen niet onschuldig worden gehouden, het zal hen niet verontschuldigen te zeggen, dat zij slechts deden zoals de meesten deden, en zoals hun metgezellen deden, zij zullen niet ongestraft blijven, getuige de zondvloed, die over geheel een wereld van goddeloze mensen gebracht werd. Hun groot aantal, hun kracht en hun eenstemmigheid in de zonde, zal hun van geen nut zijn als de dag van de wrake komt.
2. Dat het overgaan van de Godsdienst van ouders op hun kinderen gezegend zal zijn, het zaad van de rechtvaardigen, dat in de voetstappen van de gerechtigheid treedt, zal wel in benauwdheid kunnen komen, maar ter bestemder tijd zal het ontkomen. Hoewel de gerechtigheid kan vertoeven eer zij komt om de goddelozen te straffen, en de genade kan vertoeven te komen om de rechtvaardigen te verlossen, zullen beide toch gewis komen. Soms wordt het zaad van de rechtvaardigen, hoewel het zelf niet rechtvaardig is, verlost om der wille van hun Godvruchtige voorouders, zoals dit dikwijls gebeurd is met Israël en met het zaad van David.